Niet in alle gevallen is het noodzakelijk dat het college zelf het besluit neemt. In de praktijk zal het college over het algemeen de besluitvorming aan anderen overlaten (tenzij het politiek gevoelige zaken zou betreffen). De daadwerkelijke besluitvorming zal dus veelal door anderen geschieden. In deze paragraaf komen twee manieren van het overlaten van besluiten aan anderen aan bod. Besluitvorming bij anderen neerleggen is mogelijk door de bevoegdheid daartoe aan een ander over te dragen of de uitoefening van de bevoegdheid aan een ander op te dragen.
In het eerste geval spreken we van delegatie, in het tweede geval van mandaat. Bij delegatie gaat de bevoegdheid van een bestuursorgaan over naar een ander. Het delegerende bestuursorgaan is vanaf het moment van delegatie niet meer bevoegd zelf te beslissen, vandaar het gebruik van het werkwoord ‘overdragen’. Delegatie doorkruist de bevoegdheidstoedeling die de wetgever heeft gemaakt. Gelet daarop vereist de wet een wettelijke grondslag voor delegatie: zie artikel 10:15 Awb. In de wet moet dus staan dat delegatie mogelijk is. Is dat niet het geval, dan is delegatie niet mogelijk.
Er is geen wettelijke bepaling die delegatie van de bevoegdheid van het college als bedoeld in artikel 2.3 Jeugdwet mogelijk maakt. Dat betekent dat delegatie van deze bevoegdheid op grond van de Jeugdwet niet mogelijk is. Dat wil echter niet zeggen dat delegatie nooit mogelijk is.
Er is namelijk wel een andere wet die delegatie mogelijk maakt: de Gemeentewet. Delegatie van bevoegdheden van de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders is op grond van artikel 156 Gemeentewet mogelijk, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Op grond van artikel 165 Gemeentewet kan het college van burgemeester en wethouders een bevoegdheid overdragen aan een door hem ingestelde bestuurscommissie, eveneens tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Dat betekent dat delegatie soms mogelijk is. Een voorbeeld hiervan is de delegatie van de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders van de bevoegdheid nadere regels te stellen op het gebied van jeugdhulp. Een dergelijke delegatie kan plaatsvinden in de jeugdhulpverordening. Hierna zal nog aan de orde komen dat dit slechts zeer beperkt mogelijk is.
Als een bevoegdheid overgedragen is aan een ander bestuursorgaan, neemt deze op eigen naam besluiten. Bezwaar tegen een krachtens delegatie genomen besluit moet worden gemaakt bij het orgaan dat het besluit op grond van de delegatie genomen heeft. Als de bevoegdheid is overgedragen, is het overdragende orgaan niet meer bevoegd een besluit te nemen. Mocht het orgaan dat wel (weer) willen, dan resteert enkel de mogelijkheid om het delegatiebesluit in te trekken.
De regeling van mandaat is anders. Dat heeft ermee te maken dat mandaat niet zo ernstig inbreuk maakt op de bevoegdheidstoedeling door de wetgever: degene aan wie mandaat is verleend, besluit namelijk namens degene die het mandaat verleende. Mandaat is daarom altijd mogelijk, tenzij een wettelijk voorschrift dit verbiedt of de aard van de bevoegdheid zich verzet tegen mandaat: artikel 10:3 Awb. In het geval van mandaat beslist een ander dan het bevoegde orgaan, maar dat gebeurt wel namens dat bevoegde orgaan. Het bevoegde orgaan blijft ook zelf bevoegd besluiten te nemen. Als bezwaar wordt ingediend tegen een in mandaat genomen besluit, geschiedt dat bij het orgaan dat gemandateerd heeft.
In de Jeugdwet is niet bepaald dat mandaat verboden is. Omdat verder ook geen wettelijk voorschrift zich uitdrukkelijk verzet tegen mandaat, moet ervan uit worden gegaan dat mandaat van de bevoegdheid een verleningsbesluit te nemen als bedoeld in artikel 2.3 Jeugdwet mogelijk is. Dat zou alleen anders zijn als de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Artikel 2.11, eerste lid, Jeugdwet, gewijzigd na de inwerkingtreding van de Jeugdwet, bepaalt dat het college de uitvoering van de Jeugdwet door derden kan laten verrichten. Met deze wijziging beoogde de wetgever geen onduidelijkheid te laten bestaan over de mogelijkheid van het college van een gemeente om de vaststelling van rechten en plichten te mandateren. De aard van de bevoegdheid verzet zich, gelet hierop, niet tegen mandatering.
Handelingen II 2014-2015, 34.191, nr. 3, pagina 7.