Artikel 2.3 Jeugdwet bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders onderzoekt of in een bepaald geval een jeugdige of zijn ouders jeugdhulp nodig hebben. Die hulp moet nodig zijn in verband met problemen die de jeugdige of zijn ouders hebben. De hulp is alleen nodig als de jeugdige of zijn ouders of het netwerk van hen die hulp niet zelf kunnen regelen. En het doel van de hulp is om de jeugdige in staat te stellen gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid. De jeugdige dient daarbij voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te kunnen participeren. Dat is in het kort wat in artikel 2.3 Jeugdwet is bepaald. De exacte tekst van de wet luidt als volgt:
Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
gezond en veilig op te groeien;
te groeien naar zelfstandigheid, en
voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Wat moet worden verstaan onder de jeugdige, de ouder, jeugdhulp, problemen en woonplaats is in artikel 1.1 Jeugdwet uitgewerkt. Daarin zijn ook veel andere begrippen gedefinieerd. Het college zorgt verder voor een deskundige toeleiding naar, advisering over en bepaling van jeugdhulp. In de wet is niet gedefinieerd wat dit inhoudt. Dit hoofdstuk gaat over deze, al dan niet gedefinieerde, begrippen.