In het eerste deel beschreef ik 10 manieren om (te) veel geld te ontnemen aan een zorgbedrijf. Om te veel geld uit een zorgbedrijf te kunnen halen moet er eerst te veel geld zijn overgehouden. Het blijkt dat gemeenten ook op dit vlak lang niet altijd voldoende inzicht hebben. In dit tweede artikel beschrijf ik tien manieren die gebruikt worden om (te) veel over te houden in een zorgbedrijf. Dit ook weer op basis van een brede ervaring met gedegen en nette zorgaanbieders en een (helaas) goed zicht op minder betrouwbare organisaties.
De in deze publicatie beschreven werkwijzen zijn voor een deel nadrukkelijk niet integer. Een ander deel benadert, of overschrijdt, de grenzen van de wet. Dit is zeker het geval indien deze zijn gebaseerd op het plegen van valsheid in geschrifte. Een deel van de werkwijzen is naar alle waarschijnlijkheid ook strijdig met de geest of de letter van de overeenkomst tussen gemeente en zorgaanbieder.
Voor zover het nog uitleg behoeft: de werkwijzen zijn nadrukkelijk niet beschreven om na te volgen. Met het artikel bieden we gemeenten een handreiking om meer alert te zijn op het onverantwoord uitnemen van gelden uit een zorgbedrijf. Dit als basis voor een effectieve aanpak.
Uit recent onderzoek bleek dat zorgaanbieders door de bank genomen geen groot rendement maken: het gemiddelde was 1,8%. De modellen die worden gebruikt om een reële kostprijs te gebruiken voor de inkoop van Jeugdwet en Wmo door gemeenten rekenen meestal met 3 tot 5% marge. De organisaties op de inmiddels bekende lijst van Follow the Money maken een resultaat van 10% of meer.
Hoewel ieder percentage een zeker element van willekeur in zich heeft ligt een marge van 10% op twee tot vijfmaal het niveau dat verwacht zou kunnen worden zorgaanbieders in het Sociaal Domein. Het is dus geen onverantwoorde keuze om winsten tot 10% als gebruikelijk te accepteren, en om daarboven vragen te stellen.
Ik ben nog nooit een zorgaanbieder tegengekomen die niet in zekere mate bezig is met het oprekken van de met de gemeente gesloten overeenkomst. De contracten zijn soms voor meerdere uitleg vatbaar; het is soms moeilijk om aan alle voorwaarden tegelijk te voldoen; soms 'kan het even niet anders'.
Bij veel zorgaanbieders is echter een ingebouwde moraliteit aanwezig. Deze zegt: tot zover en tot zo lang kunnen we de afspraken oprekken; verder gaan we niet. Zoals een zeer gewaardeerde collega mij ooit voorhield: oprekken gaat op een gegeven moment over in oplichten, en je wéét zelf wanneer dat is.
Bijvoorbeeld: het bewust declareren van niet geleverde zorg is valsheid in geschrifte en valt dus onder oplichten. Het wat eenvoudiger toepasbaar maken van een administratie protocol valt onder oprekken. Er is echter geen harde grens tussen het een het ander, het gaat om een glijdende schaal.
Een bestuurder van een zorginstelling die meer dan 1,5 miljoen bedrijfsgeld vergokt in casino’s en dat in de administratie weet te verbergen is zonder meer niet integer bezig. Een directeur van een zorginstelling in zwaar weer die haar eigen salaris aanzienlijk verlaagd om zo ook een bijdrage te leveren aan het herstel zal door ieder worden gezien als een uiterst integer persoon. Ook hier is echter sprake van een glijdende schaal, zonder dat er een harde grens kan worden getrokken.
Bij de start van de decentralisatie in het Sociaal Domein werd er in veel gevallen impliciet van uit gegaan dat alle aanbieders in het schema linksboven zitten: weinig of nooit oprekken en zeer integer. De voorbeelden die de laatste maanden de media bereiken zitten helaas vaak geheel rechtsonder: niet integer, en duidelijk over de grens waar oprekken overgaat in oplichten.
Voor gemeenten is het van belang om de roze bril (iedereen is altijd betrouwbaar) af te nemen, maar daarbij niet meteen de zwarte hoed op te zetten (iedere zorgaanbieder is schuldig, tenzij). Het gaat om een glijdende schaal waarbij op basis van heldere criteria en goed onderzoek iedere aanbieder op zijn merites moet worden beoordeeld.
Het komt helaas te vaak voor dat in de aanbestedingsdocumenten en het contract de eisen niet helder staan geformuleerd. Ik las recent nog een inkoopdocument waarin inzake het in te zetten personeel stond 'dat het moest voldoen aan alle landelijke eisen', zonder deze te benoemen.
In de documenten van een andere regio werd goed uitgelegd wat het tarief per uur was, maar ontbrak een beschrijving van welke uren voor facturatie in aanmerking komen.
In het algemeen geldt: hoe onduidelijker en beknopter de eisen, hoe groter de mogelijkheid om (te) veel te factureren. Het vaak gehanteerde uitgangspunt “de gemeente bepaalt het wat, de aanbieder bepaalt het hoe” werkt goed bij betrouwbare organisaties. Het werkt stukken minder bij aanbieders die (te) veel willen overhouden.
Nog een ervaring: een gemeente die zorgaanbieders zelf lieten kiezen tussen licht, midden en zware ondersteuning (met oplopende tarieven) constateerde dat geen enkele aanbieder minder dan 80% voor 'zwaar' koos. Sommigen zaten op 100%. Blijkbaar werd standaard gekozen voor het hoogste tarief.
Het advies aan gemeenten is dan ook: ga terug naar de inkoopdocumenten en de overeenkomst en breng in kaart wat er wel en niet mag. Beoordeel ze óók met de blijk: kunnen ze worden omzeild of ontdoken? Dat kan aanleiding geven om een reparatieslag te maken.
Een van de voordelen van veel gebruikte de Open House methodiek is dat er tussentijds wijzigingen mogen worden aangebracht. Dat kan dus ook op dit punt. Bij een inkoop binnen het kader van de Aanbestedingswet ligt het wat complexer, vanwege het 'vraagstuk van de wezenlijke wijziging'. Ook hier is het echter mogelijk om met een slimme aanpak de regels tussentijds te verhelderen.
Voor een aantal van de beschreven 10 werkwijzen geldt dat deze onder omstandigheden, of voor een korte periode te verklaren zijn. In alle gevallen geldt het advies: pas, na een goede voorbereiding, altijd hoor en wederhoor toe.
Het factureren van uren of dagdelen die niet geleverd zijn moet worden gezien als valsheid in geschrifte, oftewel zorgfraude. Het onrechtmatig factureren kan leiden tot het verrekenen of terugvorderingen van het te veel gefactureerde, tot het opschorten of beëindigen van de overeenkomst of tot strafrechtelijke vervolging. Soms ook tot alle drie. In ieder geval in één zaak heeft de gemeente daarnaast ook nog beslag gelegd op de tegoeden van het bedrijf én de bestuurders persoonlijk aansprakelijk gesteld.
Toch komt het lang niet altijd zover. De inkoopdocumenten en de overeenkomsten moeten om te beginnen helder aangeven dat het inderdaad zo is dat niet geleverde eenheden ook niet betaald worden. Ook moet het recht van de gemeente op terugvordering en verrekening transparant worden vermeld. Gemeenten gaan soms ook best wel ver in het bieden van 'nog een laatste kans'. In het derde artikel in de serie, over 'de verhalen die je altijd hoort', kom ik daarop terug.
De belangrijkste oorzaak van het (te) veel geld overhouden op basis van niet geleverde uren en dagdelen is echter dat er in de praktijk weinig gecontroleerd wordt op een daadwerkelijke levering.
Een controle is echter niet bijzonder moeilijk want een verantwoord georganiseerd zorgbedrijf houdt roosters en urenstaten bij, en die kunnen worden opgevraagd en vergeleken met de facturen. Een medewerkers die voor 20 uur op de loonlijst staat kan bijvoorbeeld niet iedere week voor 40 uur ingezet zijn. Het totaal aantal inzetbare uren van alle medewerkers moet ook groter zijn dan het totaal aantal gefactureerde uren. Bij thuiszorg is er altijd “de map” waarin de hulp aantekening maakt, ook van de aanwezige uren.
Bij dagbesteding is er een aanwezigheidslijst. Ook het gezond verstand helpt een hoop: in de vakantieperiode kun je verwachten dat er minder zorg wordt geleverd dan in de overige maanden. Als het patroon ongewijzigd doorloopt is er minimaal reden tot het stellen van vragen. En zo kunnen er nog een aantal tests worden gedaan, die voor alle zekerheid niet in dit artikel worden opgenomen.
Er wordt geregeld aangevoerd dat de echte rotte appels in de mand achteraf ook wel de roosters zullen aanpassen en zo een “kloppend” beeld zullen creëren. Consequent een schijnwerkelijkheid in stand houden is echter bijzonder moeilijk. Ook wordt aangevoerd dat bij een organisatie vlak voor de controle de administratie kan verdwijnen. Het ontbreken van een administratie is, bij een robuust contract, op zich al een reden om op te schorten of te beëindigen. Ook hier geldt echter dat ieder bedrijf administratieve sporen achterlaat die moeilijk alle tegelijk kunnen worden uitgewist.
Ik raakte enige tijd geleden in gesprek met een kleinere zorgaanbieder. Die was van mening dat 'alle kosten' moesten worden vergoed. Dus een uur begeleiding door een psycholoog moest worden aangevuld me twee uur reistijd en een uur voor met maken van een verslag en de supervisie. 1 uur behandeling werd dus in rekening gebracht als 4 uur. De gemeente kon erop wijzen dat dat reistijd in het contract niet wordt vergoed, en dat de indirecte tijd is gemaximeerd.
Het voorbeeld laat zien dat het van belang is om goed te omschrijven welke uren / dagdelen kunnen eigenlijk in rekening worden gebracht. Het is zinvol om een onderscheid te maken tussen:
Directe cliëntgebonden tijd: persoonlijk contact, telefonisch contact of email/app contact met de cliënt.
Indirecte cliëntgebonden tijd: noodzakelijk aan de directe cliëntgebonden tijd verbonden inzet, zoals het opstellen van verslagen en rapportages, supervisie door een regiebehandelaar en overleg in de zorgketen.
De reistijd 'werk- werk' dus van en naar ambulante ondersteuning
Overige indirecte tijd: zoals onder meer teamoverleg, opleidingen en wetenschappelijk onderzoek.
No show: client verschijnt niet op een afspraak
Het is essentieel om helder te definiëren welke van deze uren wel en welke niet gefactureerd kunnen worden. Indien dit niet helder is geregeld is het vrijwel onmogelijk om vast te stellen dat er te veel wordt gefactureerd.
Geheel onmogelijk is het dan overigens niet. Met een data-analyse kunnen de verschillen in declaratiepatronen tussen aanbieders in beeld worden gebracht. Dit als basis voor een goed gesprek. Bij het wel aanwezig zijn van een heldere omschrijving is de controle soms nog een uitdaging, maar er ligt een duidelijke basis om vast te stellen wat acceptabel is en wat niet meer.
Een vertegenwoordiger van een zorgaanbieder melde in pers over de terugvordering door de gemeente: “Ontluisterend dat daarvoor betaald is? Dat is het ook, maar neem van mij aan dat dit een wijdverbreid verschijnsel is in de zorg.”
In het Programma van Eisen van een aanbesteding in het Sociaal Domein wordt als het goed is per segment beschreven wat de minimale opleiding is van het in te zetten personeel. Als het verder goed is bestaat er ook een duidelijke samenhang met het tarief voor dat product. Een kostprijsberekening begint namelijk altijd bij de gebruikelijke loonschalen.
Een aanbieder die personeel inzet met een lagere opleiding dan voor een segment is vereist heeft lagere kosten, maar krijgt een gelijke bekostiging. Daarmee wordt het mogelijk om meer (te) veel over te houden, terwijl het ten koste gaat van de kwaliteit van de zorg. Op zeker twee punten knelt dit nog meer: voor alle medewerkers in de Jeugdzorg geldt al sinds 1 januari 2018 dat deze moeten beschikken over een registratie bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Voor alle segmenten waarbij behandeling wordt ingezet moet de aanbieder verplicht beschikken over een (dure) regiebehandelaar. Door daar niet aan te voldoen kan een aanbieder extra veel overhouden. Maar tegelijk worden verplichte landelijke normen overschreden. Om nog niet te spreken van de gevaren van een onbekwame ondersteuning.
Inkoopdocumenten zijn niet altijd helder over de vereiste minimale opleiding. Ook komt het voor dat gemeenten de aanbieders vrijwel geheel vrijlaten om naar eigen keuze een medewerker in te zetten. Bij een integere aanbieder die weinig oprekt gaat dat uitstekend. Weinig integere aanbieders krijgen hiermee echter ook ruim de kans. Wat ook vaak genoeg te zien is: aanbieders die aanvoeren dat hun medewerkers geen opleiding en diploma hebben, maar toch ingezet kunnen worden. Ik ben echt betrokken geweest bij de discussie of een certificaat 'veilig paardrijles geven' gelijkwaardig kan zijn aan een zorgrelevante HBO opleiding.
Een gemeente kan en mag bij de aanbesteding en tijdens de looptijd van de overeenkomst inzicht vragen in de diploma’s en in de arbeidsovereenkomsten van de voor de zorg ingezette medewerkers. Dat maakt het moeilijker om te laag opgeleid personeel in te zetten.
De tarieven in het sociaal domein zijn in de meeste gevallen gebaseerd op een kostprijsberekening die uitgaat van de meest relevante loonschalen in de toepasselijke CAO. Minder betalen dan de CAO kan dus een groot financieel voordeel opleveren.
Werkgevers zijn altijd verplicht om de CAO te volgen als deze ‘algemeen verbindend is verklaard”. De CAO Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) die wordt toegepast in de thuiszorg was dat bijvoorbeeld tot 1 juli jongstleden. Indien de CAO niet algemeen verbindend is verklaard is deze nog steeds verplicht voor de werkgevers die lid zijn van de brancheorganisatie die de CAO afsloot. Niet leden kunnen het in theorie echter anders regelen. Dat is de reden dat veel gemeente in de inkoop documenten opnemen dat in ieder geval de loonschalen van de CAO moeten worden gevolgd.
Bij het doorlichten van zorgaanbieders die (erg) veel winst maken valt regelmatig op dat het personeel minder dan de Cao-lonen krijgt betaald. Ook worden andere bepalingen niet nageleefd. Vaak gaat dat samen met werkwijze 3: (te) laag opgeleid personeel. Overigens kan een gemeente die ontduiking van de CAO vaststelt dat samen met de brancheorganisatie of de vakbonden melden bij de Inspectie SZW.
Het is uitstekend als zorgaanbieders ruimte bieden voor stagiaires die een opleiding volgen, ervaringsplaatsen bieden aan personen met een afstand tot de arbeidsmarkt of de ondersteuning weten te verbreden met de inzet van vrijwilligers. Daarbij hoort het te gaan om een extra inzet, naast de professionele krachten die in voldoende mate worden ingezet.
Het wordt anders als stagiaires en vrijwilligers onbetaald diensten leveren die vervolgens wél naar de gemeente gefactureerd worden.
Het door declareren van vrijwilligers en stagiaires levert een zorgaanbieder (veel) extra marge op, maar het gaat vrijwel zeker ten koste van de kwaliteit van de zorg. Opvallend genoeg sluiten veel door gemeenten opgestelde contracten het in rekening brengen van door vrijwilligers en stagiaires geleverde uren nog niet expliciet uit.
Een deel van de diensten in het Sociaal Domein wordt geleverd als groepsgewijze ondersteuning, ook wel: dagbesteding. De vergoeding vindt vrijwel altijd plaats op basis van een vast bedrag per dagdeel per persoon.
Dat bedrag is in de kern gebaseerd op drie eenheden: het relevante cao-loon van de in te zetten medewerkers, het gemiddeld aantal cliënten per medewerker en het aantal uren in een dagdeel. De kern van de tariefberekening is: CAO-uurloon gedeeld oor het aantal cliënten per medewerker maal het aantal uren in een dagdeel.
Een verstandige gemeente neemt in het Programma van Eisen een maximale gemiddelde verhouding op tussen het aantal medewerkers en het aantal cliënten, bijvoorbeeld: 1 op 4 of 1 op 6. Een aanbieder die met een grotere verhouding werkt krijgt dus meer betaald, maar heeft gelijke kosten. Dat is een snelle manier om (te) veel over te houden.
Er zijn echter ook gemeenten en regio’s die geen duidelijke grenzen stellen en het aan de zorgaanbieders overlaten om zelf groepen te vormen. Dat gaat bij integere aanbieders die het proces van oprekken bescheiden inzetten zeker goed. Het biedt echter wel ongekende ruimte aan minder betrouwbare organisaties.
Het lijkt een bijna filosofische vraag: hoe lang is een dagdeel? Toch is deze van groot belang. De tarieven voor een dagdeel zijn in de onderliggende rekensom vastgesteld op een gemiddeld aantal uren, bijvoorbeeld 4.
Wat echter als een aanbieder standaarddagdeel maar 3 uur verzorgt? Wat als we de tijd die de client in het busje zit van en naar de locatie ook wordt meegeteld in de omvang van het geleverde dagdeel? Dan is het sommetje aan de opbrengstkant nog steeds gelijk. Maar aan de kostenkant bespaart de aanbieder tot wel 25%.
In sommige inkoopdocumenten en overeenkomsten staan bepalingen in de lijn van 'een dagdeel is 3 tot 4 uur'. Op zich is het begrijpelijk: men wil de aanbieder de mogelijkheid bieden om flexibel te kunnen plannen. Toch heb ik de ervaring dat deze standaardomschrijving zelfs door de netste aanbieders kan worden uitgelegd als: ''en standaard dagdeel van 3 uur is mogelijk, want dat ligt tussen 3 en 4 uur''.
Het is in de zorg gebruikelijk dat zorgaanbieders naast het personeel in eigen dienst ook ZZP'ers inzetten. De arbeidsmarkt is nu eenmaal krap en steeds meer gespecialiseerde medewerkers willen graag als zelfstandige werken. Er zijn echter ook aanbieders die van het inzetten van ZZP'ers tot hun bedrijfsmodel maken. Deze laten het overgrote deel van de ondersteuning verzorgen door ZZP'ers en houden een stevig percentage in voor zichzelf. Dat kan oplopen naar bijvoorbeeld 20 tot 30%. Daar staat lang niet altijd een gelikwaardige administratieve dienstverlening en inhoudelijke ondersteuning tegenover. Deze contractpartners van de gemeente zijn op papier een zorgaanbieder, maar feitelijk een “dozenschuiver”, die zonder al te veel eigen bijdrage een deel van de bekostiging wegpakt.
Op grond van Europese jurisprudentie mag een gemeente de inzet van ZZP'ers en onderaannemers niet verbieden. Echter, aan de inzet mogen wel voorwaarden worden verbonden. Steeds meer gemeenten nemen in de aanbestedingsdocumenten de contracten de bepalingen op in de trant van:
'ZZP'ers zijn onderaannemers'.
'Onderaannemers mogen alleen worden ingezet naar voorafgaande schriftelijke instemming van de gemeente'.
Dat geeft de gemeente zicht op wat er gebeurt, en beperkt de mogelijkheid van het dozenschuiven.
Het was een oprecht verbaasde vraag van een medewerkster van een gemeentelijk Toegangsteam. Moest zij al die zorgplannen van dezelfde aanbieder echt allemaal doorlezen? Dat is wel het plan. Maar ze zijn allemaal identiek! Dat bleken ze bij controle ook te zijn.
Ik voerde een gesprek met de accountmanager van een landelijke zorgaanbieder, die vanwege een beleidswijziging werd gevraagd om alle zorgpannen toe te zenden. “Die moeten we dan snel gaan maken”. U moest ze toch allang hebben? “Maar zes maanden geleden is het nieuwe systeem vastgelopen en toen zijn we er maar mee gestopt”.
De meeste gemeenten verwachten van een zorgaanbieder dat deze ondersteuning uitvoert op een doelgerichte, planmatige en geordende wijze. Dat houdt onder meer is dat organisatie de begeleiding of behandeling goed plant en de voortgang bewaakt. Op verzoek van gemeenten moet de aanbieder bereid en in staat om te rapporteren over de voortgang van de ondersteuning en de mate waarin stappen zijn gezet naar het te bereiken doel. Op deze manier is duidelijk dat er gewerkt wordt naar het te bereiken resultaat en kan de gemeente indien zij dat wenst inzage krijgen in de vorderingen. Ook ligt er een goede basis indien een verlenging van de indicatie aan de orde zou zijn.
Zorgaanbieders die werken zonder zorgplannen, met zeer beknopte of algemene plannen of die simpelweg gebruik maken van knip en plak werk hebben aanmerkelijk minder kosten dat een collega organisatie die wel verantwoord werkt. De aanbieder met de slechte zorgplannen is ook nog eens minder controleerbaar dan de correct optredende organisatie. Het mag duidelijk zijn dat dit geld oplevert, maar bepaald niet bijdraagt aan een verantwoorde zorg.
Er bestaat een duidelijke samenhang tussen het werken met goede zorgplannen en het werken met erkende methodieken. Het Nederlands Jeugd Instituut (NJI), Movisie en het Trimbos Instituut hebben ieder een databank ontwikkeld met erkende methodieken. De registratie komt tot stand op basis van een duidelijk protocol en een beoordeling door een onafhankelijke en deskundige commissie.
Werken met erkende methodieken houdt in dat er vanzelfsprekend gewerkt wordt met goede en zorgvuldig bijgehouden zorgplannen.
Er bestaan methodieken die op een vergelijkbare wijze erkend zijn, bijvoorbeeld door wetenschappelijk onderzoek in het buitenland Vaak komen we ook zelfontwikkelde 'methoden' tegen, die zonder veel moeite kunnen worden ingezet. Wat te denken van de methode waarbij een paard op basis van zijn 'bijzondere krachten' kan bepalen hoe de begeleiding moet verlopen? Het komt echt voor.
Het is een van mijn vaste vragen aan gemeenten: hoe vaak maakt u het mee dat een aanbieder vraagt om een zwaardere indicatie of om een verlenging? En hoe vaak is het voorgekomen dat een zorgverlener nog voor het aflopen van de indicatie aangeeft dat er kan worden afgeschaald, of dat de ondersteuning eerder kan worden beëindigd? Het eerste is standaard, het tweede verschijnsel is meestal op de vingers van een hand te tellen.
Ook lees ik regelmatig berichten van inkoopregio’s en gemeenten dat 'er voortaan niet meer automatisch zal worden geherindiceerd'. Eerder was er dan de facto sprake van automatische verlening. Daar maken minder integere zorgverleners dankbaar gebruik van.
Het 'vol laten lopen van de indicatie' (we hebben x uren per week over een y periode, die staan nu eenmaal in het rooster) is een neiging tot 'oprekken' die bij veel aanbieders voorkomt. Zolang de uren inderdaad worden verzorgd, gaat het niet de grens over naar “oplichten”, maar het is wel de vraag of de ondersteuning nodig was. Moet bijvoorbeeld dyslexiezorg die vaak is gelimiteerd op maximaal 52 uur ook altijd precies op 52 uur uitkomen?
Regio’s die een onderscheid maken in verschillende zwaarten van hetzelfde product zien dat aanbieders alléén inschrijven op de zwaardere (en duurdere) variant, en vervolgens eisen dat alle indicaties daarop worden afgestemd.
Een andere variant die geregeld voorkomt is de redenatie: “wij hebben nu eenmaal meer ervaren/oudere/hoger in de loonschaal opgenomen medewerkers, dus de indicatie moet daar op worden afgestemd”. En dus niet op de ondersteuningsbehoefte van de client.
Duidelijk over de grens van wat nog valt te plaatsen onder 'oprekken' en 'integer' is het verzoeken/onderhandelen over zwaardere indicaties en dan tóch dezelfde medewerkers inzetten. De opbrengst is een stuk hoger maar de kosten blijven gelijk.
Het is niet altijd eenvoudig om in beeld te krijgen hoe de geldstromen in een zorgbedrijf lopen. De financiering van de zorg is nu eenmaal complex, zeker als er verschillende vormen van zorg en ondersteuning naast elkaar worden geleverd.
In het eerste artikel beschreef ik al een aantal werkwijzen die (helaas) gebruikt kunnen worden om geldstromen 'gecamoufleerd' weg te leiden naar andere bedrijfsonderdelen of naar verbonden organisaties. Het vergt het nodige vergelijkings- en rekenwerk omdat helder in beeld te krijgen. Onmogelijk is het niet omdat uit openbare gegevens (het zogeheten DigiMV bestand) referentiewaardes kunnen worden berekend, die weer kunnen worden afgezet tegen een afzonderlijke organisatie. Het vergt wat geavanceerde number crunching, maar het is te doen.
Het is niet ongebruikelijk dat zorginstellingen een structuur hebben met meerdere BV’s of meerdere stichtingen. Dat heeft vaak een goed reden, zoals:
Risicospreiding (voor verschillende regio’s een verschillende juridische eenheid)
Risicovermijding (en ander bedrijf is net overgenomen, maar het blijft voor alle zekerheid nog even apart)
Risicoverdeling (een administratiebedrijf dat binnen een holding taken uitvoert voor andere eenheden)
Soms is een ingewikkelde structuur niet verklaarbaar. Dan bestaat een zorgbedrijf uit een ondoorzichtige kluwen van BV’s, stichtingen en holdings. Ideaal om gelstromen in te verbergen.
Wat ook voorkomt zijn ogenschijnlijk zelfstandige bedrijven met toch bijna dezelfde naam. Als je het goed doorspit liggen er achter de schermen allerlei verbindingen.
Als voorbeeld de zorgbedrijven:
ABC-Zorg BV.
ABC Zorgzaken VOF.
Stichting ABC-zorgdiensten.
Op papier geheel, zelfstandig, maar:
De bestuurder van ABC-Zorg BV is mevrouw A. Janszen.
Een van de vennoten van ABC Zorgzaken VOF is R.J.J Janszen, haar zoon. Hij werkt ook als begeleider bij de BV.
Moeder en zoon Janszen zijn beide formeel niet betrokken bij Stichting ABC- zorgdiensten. De stichting houdt echt kantoor op het huisadres van de zoon.
Ook dit soort verbanden zijn uit te zoeken, want het Handelsregister biedt tegen geringe kosten bedrijfsinformatie, en Google Maps is vaak zeer informatief voor het bekijken van bedrijfslocaties.
Eerder publiceerden we '10 manieren om (te veel) geld uit een zorgbedrijf te halen'. Dit is het tweede deel in de vierdelige serie 'Fraude in de zorg' van Ben Bugter. In de komende weken publiceren we:
Deel 3: 10 verhalen die je altijd hoort
Deel 4: 10 startpunten voor een effectieve gemeentelijke aanpak