Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

Awb-termijnen in coronatijd – deel II

April vorig jaar schreef ik een artikel op deze website over het al dan niet soepeler omgaan met de wetsartikelen over de termijn om bezwaar te maken of naar de bestuursrechter te gaan in de coronaperiode. Daar is en was – ook los van corona – veel voor te zeggen. In een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) wordt een termijnoverschrijding verschoonbaar geacht vanwege met de coronacrisis samenhangende omstandigheden. Jurisprudentie van de bestuursrechter biedt echter ook voorbeelden van ‘corona-argumenten’ die geen succesvol beroep opleverden op de bepaling over verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.

17 August 2021

Termijnen in het bestuursrecht

De bezwaar- en beroepstermijn in het bestuursrecht is zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). Ben je te laat (artikel 6:9), dan is je bezwaar in principe niet-ontvankelijk. Echter, artikel 6:11 kan soelaas bieden: “Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.”

Met deze bepalingen wordt door bestuursorganen en bestuursrechters streng omgegaan. (Je kan je in zaken waarin de rechtszekerheid van derden niet/nauwelijks in het geding is, afvragen hoe rechtvaardig dat is. 1) In de woorden van Verheij: “de rechter [handhaaft] deze termijn onverbiddelijk. Een termijnoverschrijding kan verontschuldigd worden, maar dan moet u een heel sterk verhaal hebben.” 2) Vormt de coronapandemie een sterk genoeg verhaal?

Jurisprudentie over artikel 6:11 Awb en corona

In de recente ABRvS-uitspraak (ECLI:NL:RVS:2021:1440), die de aanleiding vormt voor deze bijdrage, gaat de Afdeling erin mee dat de coronapandemie voor verschoonbaarheid zorgt. De kern van deze uitspraak staat in rechtsoverweging 4.3:

De voorzieningenrechter overweegt dat de termijnoverschrijding plaatsvond ten tijde van de door de Nederlandse overheid afgekondigde maatregelen in verband met de coronapandemie, welke maatregelen in de tweede helft van maart 2020 zijn ingegaan. Niet in geschil is dat in die periode, tijdens de bezwaartermijn, alle vestigingen van de rechtsbijstandverlener werden gesloten, behalve het hoofdkantoor dat alle post moest verwerken. Gelet op de uitzonderlijke situatie die zich niet eerder in Nederland had voorgedaan en de tijdens de bezwaartermijn afgekondigde beperkende maatregelen, valt te begrijpen dat de rechtsbijstandverlener van [appellant] in die periode niet was voorbereid op een tijdige verwerking van de post van alle vestigingen. De voorzieningenrechter is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat onder deze omstandigheden de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is.

De jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters (de Hoge Raad, de ABRvS, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)) biedt echter ook voorbeelden van onsuccesvolle corona-argumenten bij een beroep op artikel 6:11.

Uit een hierop gericht zoektochtje op rechtspraak.nl 3) komen, naast de zojuist geciteerde ABRvS-uitspraak, de volgende uitspraken van de CRvB en het CBb naar boven:

  • In ECLI:NL:CRVB:2021:1761 oordeelde de CRvB dat het feit dat de gemachtigde van appellant positief is getest op corona, flink ziek is geweest en anderhalve week niet heeft kunnen werken en dat zijn kantoorgenoten vanwege de coronapandemie hebben thuisgewerkt, er niet voor zorgt dat dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat er geen verzuim is geweest.

  • Ook in ECLI:NL:CRVB:2020:2482 was de CRvB onverbiddelijk: de gemachtigde heeft aangegeven dat appellante ruim drie weken met coronaklachten kampt en daarom in zelfquarantaine zit. “Wat de gemachtigde van appellante heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest”, aldus de CRvB.

  • De CRvB is in ECLI:NL:CRVB:2020:2779 niet meegegaan met het verhaal van appellante dat “zij door de corona crisis erg druk is geweest met haar werk in de gemeenteraad en daardoor niet in staat was tijdig hoger beroep in te stellen.”

  • Het CBb ging in ECLI:NL:CBB:2021:320 niet mee in een argumentatie waarin onder meer werd aangegeven: “Appellante voert aan dat haar gemachtigde wegens vakanties niet tijdig heeft kunnen handelen. (…) Daarnaast heeft het relatief kleine team van de gemachtigde extra werkzaamheden moeten verwerken in combinatie met lopende verplichtingen, wat resulteerde in een enorme drukte. Op zijn kantoor moest hij meerdere cliënten ondersteunen door de schade van COVID-19.”

  • Ook onsuccesvol was het beroep op artikel 6:11 in CBb-uitspraak ECLI:NL:CBB:2021:384, met daarin onder andere de volgende woorden: “Verder voert appellante als reden voor de te late indiening aan dat die is veroorzaakt door de coronatijd, waardoor haar accountant thuiswerkte en niet regelmatig post op zijn kantooradres ophaalde, en door de vakantieperiode.”

  • In ECLI:NL:CRVB:2020:2777 leverde de volgende argumentatie geen succes in het licht van artikel 6:11 op: “Appellant stelt dat het hogerberoepschrift tijdig is gepost, maar kan de wijze van verzending niet achterhalen. De GGZ-kliniek waar appellant op dat moment verbleef heeft hem met de verzending van het hogerberoepschrift geholpen. Appellant geeft ook te kennen dat hij sinds eind maart niet meer thuis is geweest in verband met het risico op Corona besmetting.”

  • Ook onsuccesvol, in ECLI:NL:CRVB:2021:5: “Appellant heeft daarop bij brief van 21 juli 2020 geantwoord dat de reden van het overschrijden van de beroepstermijn samenhangt met het virus Covid 19 dat hem mentaal aangetast heeft en voor verwardheid in zijn hoofd zorgde.”

  • In ECLI:NL:CRVB:2021:1682 werd, zonder succes, onder meer aangedragen: “Appellante heeft als reden voor de termijnoverschrijding aangegeven dat zij lange tijd in [gemeente] is geweest onder meer in verband met een zieke tante. Door de COVID-19 maatregelen kon zij niet eerder naar haar woonplaats terugkeren. Om deze redenen heeft zij haar aangetekende post niet kunnen ophalen.”

  • In ECLI:NL:CRVB:2020:2106 was het bestuursorgaan te laat. Het college geeft aan dat het beroepschrift 20 april 2020 binnen had moeten zijn, op 17 april is verzonden, maar pas op 23 april is ontvangen, waarvoor het bestuursorgaan geen verklaring heeft, behalve: “De enige verklaring die het college kan bedenken is dat de situatie die Nederland sinds half maart 2020 in haar greep houdt (Covid 19), ook ertoe bijdraagt dat de postbezorging minder accuraat is dan men in Nederland gewend is en mag verwachten.” De Centrale Raad gaat hier evenwel niet in mee. Het beroep op artikel 6:11 slaagt niet.

Conclusie

Kortom: de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State laat zien dat de coronapandemie een relevante rol kan spelen bij een succesvol beroep op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Uit voorgaande bredere analyse van jurisprudentie in dit licht, blijkt evenwel dat er vooral veel voorbeelden van corona-argumenten zijn, waar de bestuursrechter niet in mee is gegaan.

Een interessante vraag is of deze uitspraak van de Afdeling nu een wat coulantere jurisprudentielijn op dit specifieke punt vertegenwoordigt/aftrapt. Zo’n voor de burger coulantere lijn zou passen bij andere ontwikkelingen in bestuur en bestuursrecht. 4)

De in de genoemde zaken gebezigde argumenten verschillen echter behoorlijk van elkaar, dus het is lastig om hier stellig over te zijn. Wellicht zou de ABRvS-zaak langs de in de andere zaken gehanteerde ‘meetlatten’ dezelfde uitkomst hebben gehad. Toch lijkt de hierboven gecursiveerd weergegeven tekst van de Afdeling me wel iets soepeler/meer begripvol dan bijvoorbeeld het CBb in ECLI:NL:CBB:2021:320. Na het citaat hierboven staat in deze CBb-uitspraak: “Van een professionele gemachtigde mag worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden zodanig georganiseerd en onder controle heeft dat hij in staat is tijdig bezwaar te maken of beroep in te stellen.” 5)

Lees hier deel 1 van de blogreeks: Awb-termijnen in coronatijd

1) Zie hierover L.J.A. Damen, ‘Op naar 2GST in het bestuursrecht!’, Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht 2020/2, afl. 1.

2) N. Verheij, Relatief onaantastbaar, oratie Universiteit Maastricht 2005

3) Op 5 augustus 2021 via https://uitspraken.rechtspraak.nl/, met de trefwoorden ‘6:11’ in combinatie met ‘corona’ / ‘covid’ / ‘corona-pandemie’ (met en zonder verbindingsstreepje) / ‘corona-crisis’ (met en zonder verbindingsstreepje) / ‘covid-pandemie’ (met en zonder verbindingsstreepje) / ‘covid-crisis’ (met en zonder verbindingsstreepje) en dan bij ‘Uitgebreid zoeken’ in het rechtsgebied ‘Bestuursrecht’ en bij de instanties ‘Hoge Raad’, ‘Raad van State’, ‘Centrale Raad van Beroep’ en ‘College van Beroep voor het bedrijfsleven’. Voor deze bijdrage niet relevante zoekresultaten: ECLI:NL:CBB:2021:319, ECLI:NL:CRVB:2020:2697 (“De coronamaatregelen dateren van na de beroepstermijn”) en ECLI:NL:CRVB:2020:1935.

4) Vergelijk recent ECLI:NL:CRVB:2021:1500 en ook de voorbeelden genoemd in https://www.njb.nl/blogs/een-realistisch-burgerperspectief-bij-ontvankelijkheid-bezwaar/.

5) Vergelijk ook ECLI:NL:CBB:2021:384: “Van een professionele gemachtigde zoals de accountant van appellante mag verwacht worden dat deze regelmatig controleert of er post op zijn kantooradres is bezorgd.”

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.