In 2016 stond de regio Noordoost-Brabant het water aan de lippen, waarbij ook de zorg voor jeugdigen in het geding kwam. Daarom besloten zestien gemeenten en zeventien jeugdzorgaanbieders in de regio het roer om te gooien. Zij zijn gestart met hun eigen transformatie, met drie doelen: beter passende jeugdhulp, een evenwichtiger zorglandschap en een structurele bijdrage aan een betaalbare jeugdhulp. Regionaal projectleider Carla Klomp (gemeente ‘s-Hertogenbosch) en teamleider Inge Fredrix (Koraal) waren al vanaf het begin betrokken bij deze transformatie: “Zodra je het over een groep hebt die mogelijk tot in de lengte van dagen zorg nodig heeft, dan kun je daar beter aan de voorkant het allerbeste voor doen. Dan heb je een duurzaam resultaat, zowel inhoudelijk als financieel.”
Door: Matthijs van Dam & Winnie Moltmaker
Waarom zijn jullie begonnen met dit transformatieproject?
Carla: In 2016 stegen in Noordoost-Brabant de kosten enorm en werd een frictie geconstateerd tussen vraag en aanbod, zowel kwalitatief als kwantitatief. Gemeenten zaten toen al aan de bovenkant van hun budget, dus ze waren flink aan het bijpassen. We wisten dat we het met veranderingen in de inkoop alleen niet gingen redden, maar echt een vlucht vooruit moesten maken. Dus niet alleen transitie, maar juist ook transformatie. Bestuurders van zorgaanbieders en wethouders zijn toen bij elkaar gekomen met de vraag wat er nodig is voor een regionale transformatie in de jeugdhulp.
De zestien Noordoost-Brabantse gemeenteraden hebben daarna besloten een behoorlijk bedrag vrij te maken voor die transformatie. Dat ging om 11.2 miljoen euro, ongeveer tien procent van het beschikbare budget. Ondanks de financiële krapte hebben de wethouders hun nek uitgestoken bij de gemeenteraden. Zo kregen we toch extra budget voor een gezamenlijke innovatieslag.
Hoe kregen jullie dat voor elkaar?
Carla: Door de nijpende situatie was er sowieso al bestuurlijke aandacht voor de jeugdhulp. Uit dat eerdergenoemde overleg zijn toen drie doelstellingen gekomen: beter passende jeugdhulp, een ander zorglandschap (meer gezinsgerichte jeugdhulp en dus minder verblijf) en verlaging van de kosten waarmee op termijn ook de financiën weer passend worden. Dat was een belangrijke drijfveer voor gemeenten om die elf miljoen vrij te maken. Het kan én beter, én goedkoper. Daarmee investeren we nu ook in een betaalbaarder stelsel.
Waarom zat er frictie tussen de vraag en het aanbod? Had dat vooral te maken met financiën, of ook met de markt?
Inge: Ik denk vooral vanwege de complexe hulpvraag, aangezien we het hebben over gezinnen met multiproblematiek. Dat vereist veel verschillende expertises en samenwerking met bijvoorbeeld de toegang en andere zorgaanbieders. Dan kan het zorglandschap ineens heel groot zijn, en moet je net de juiste wegen weten te vinden om die transformatie goed te organiseren.
Multidisciplinaire of intersectorale teams, een kernprincipe van waardegedreven zorg, spelen een belangrijke rol in jullie transformatie. Je hoort wel eens dat multidisciplinaire wijkteams niet altijd effectief zijn. Waarom zouden multidisciplinaire behandelteams dat nu wel zijn?
Inge: Tussen multidisciplinair en intersectoraal zit mijns inziens wel een verschil. Die verschillende termen kunnen verwarrend zijn. Multidisciplinaire medewerkers zijn generalisten, met basiskennis om goed mee te kunnen denken over verschillende vraagstukken. Intersectorale samenwerking behelst vooral de specialistische kant van de jeugdhulp. Op het moment dat je met een vraag bij een generalist komt, probeert diegene de vraag natuurlijk te verhelderen. Daarin kunnen zij mogelijk een stukje lichte jeugdhulp bieden. De gezinnen waar wij het over hebben, kampen met allerlei problemen. Door hier met meerdere expertises naar te kijken, komen we sneller tot de kern van het probleem en welke specialisme daarbij gewenst is.
De kracht zit hem ook in het met elkaar vroegtijdig en slimmer organiseren. Op het moment dat je met veel expertises bij elkaar zit kun je zo’n complexe hulpvraag nog beter definiëren. Daardoor kan je een breder plan inzetten met een beter, slimmer en efficiënter eindresultaat.
Wie is eindverantwoordelijk in zo’n intersectorale samenwerking?
Inge: Op het moment dat wij een specifieke casus oppakken, kijken we naar de vraag zelf en welke zorginzet wenselijk is om verblijf te kunnen voorkomen. We zetten dan intensief in op de thuissituatie op verschillende niveaus. Afhankelijk van welke inzet geleverd gaat worden, kijken we naar welke partij daarin behandelverantwoordelijke is, want samen verantwoordelijkheid is geen verantwoordelijkheid. De regie wordt dus onderling afgesproken, omdat die afspraken zo natuurlijk mogelijk tot stand moeten komen.
Een ander speerpunt van de transformatie is betere, passende jeugdhulp. Vaak hoor je dat maatwerk leveren resulteert in hogere kosten. Jullie hebben juist maatwerk geleverd en de kosten ook laag gehouden. Hoe hebben jullie dat gedaan?
Carla: Dat ligt misschien ook wel aan de doelgroep, want als je maatwerk voor alle groepen zou leveren wordt het inderdaad duurder. Maar je hebt het nu over een doelgroep met complexe problematiek. Als je daar geen maatwerk levert terwijl je wel veel verschillende disciplines nodig hebt, dan ben je veel tijd kwijt aan de overdracht en afstemming met andere disciplines. In het systeem zit daar vaak al inefficiëntie. Omdat je nu maatwerk aan de voorkant levert hoef je niet een heel product in te zetten, maar wellicht slechts een stukje. Zo kan je handige combinaties maken.
Een andere reden voor die kostenverlaging is dat bij deze doelgroep het risico op verblijf vrij groot was, en verblijf is natuurlijk een kostbare voorziening. Het idee van intersectoraal samenwerken was het bieden van een ambulant alternatief, waarbij alles wordt gedaan wat nodig of beschikbaar is om te voorkomen dat een jeugdige in een verblijf terechtkomt. Buiten dat het voor een jeugdige natuurlijk een veel betere oplossing is, is een ambulant traject over het algemeen (niet altijd) goedkoper dan een verblijfstraject.
Hoe hebben jullie die kostenbesparingen gemeten?
Carla: In totaal hebben we structureel tussen de 1.2 en 1.8 miljoen bespaard, met een eenmalige investering van acht miljoen. Dat hebben we berekend door de gemiddelde kosten van een verblijfstraject af te zetten tegen andere oplossingen, zoals een ambulant arrangement. Het verschil hebben we opgeteld voor alle verschillende deelprojecten en dan komt daar een bedrag uit tussen de 1.2 en 1.8 miljoen euro per jaar voor het hele transformatieproject.
Dit was nog de besparing op korte termijn, van het afgelopen jaar. Als je het breder bekijkt denk ik dat deze transformatie uiteindelijk een enorme besparing oplevert, want je doet iets waar de jeugdige echt beter bij af is. Een jeugdige zit nooit maar eventjes in een verblijf. Als je die hulpvraag dus ambulant kunt oplossen is dat een duurzamere oplossing. De besparing op de lange termijn kun je niet eens uitrekenen. Maatschappelijk gezien is dat echt een heleboel.
Het jeugddomein kent een verregaande taakspecialisatie, waarbij veel wordt doorverwezen. Moet dat volgens jullie op de schop als je jongeren sneller passende hulp wilt bieden?
I nge: Doorverwijzen wil je minimaliseren, vooral door slim te organiseren en out of the box te denken. Met zo’n intersectoraal team kan je boven die taakspecialisatie hangen om te kijken wat nodig is om vanuit de regelgeving creatieve oplossingen te bedenken.
Carla : Je vraagt eigenlijk: moet je het systeem veranderen? Maar doe dat alsjeblieft niet, want wij hebben nu een heel fijne oplossing gevonden om de lastige aspecten van systeem tegen te gaan. Belangrijk is vooral creatiever omgaan met de mogelijkheden die het systeem biedt. Een systeemverandering giet je altijd in een nieuw systeem, waar we vervolgens weer al onze aandacht aan kwijt zijn. Dan ben je zo weer twee jaar verder. Probeer dat systeem juist stabiel te houden en daarbinnen wat meer ruimte te geven.
Lees dit interview verder in het gratis online magazine Value-Based Healthcare in het sociaal domein
Meer weten over dit onderwerp? Bekijk ook het dossier Value-Based Healthcare sociaal domein