Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

De Jeugdwet, hondentraining, vervoersvoorzieningen en de beoordelingsruimte van het college

25 april 2023

De casus

Het betreft een gezin met drie kinderen, allen bekend met een stoornis in het autistisch spectrum. De kinderen ontvangen hulp vanaf 2015. Het college heeft verschillende voorzieningen getroffen. Het gaat onder meer over individuele begeleiding, te verlenen door hun ouders, voor 6 uur per dag, individuele begeleiding bij het halen en brengen van de kinderen naar school, uiteindelijk voor 3 uur per schooldag, individuele begeleiding specialistisch voor 8 uur per maand en individuele begeleiding voor muziektherapie (2 uur per week), creatieve therapie (2 uur per week) en zwemmen (1,5 uur per week). Alle jeugdhulp is verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).

De aanvraag en het besluit van het college

Daarnaast verzoeken ouders om aanvullende voorzieningen voor jeugdhulp in de vorm van een pgb. De gevraagde voorzieningen bestaan uit individuele begeleiding door een professional die werkt met de eigen hond van het gezin, begeleiding door de ouders bij het halen en brengen naar de locaties waar externe individuele begeleiding wordt geboden en een vergoeding van de vervoerskosten van en naar de locaties waar jeugdhulp wordt geboden.

Bij aparte aanvraag verzoeken ouders om een vergoeding voor deelname van de kinderen aan een zomerkamp en voor de begeleiding van ouders bij het halen en brengen van de kinderen naar het zomerkamp alsmede een vergoeding voor de vervoerskosten.

Het college besluit de vergoeding voor deelname aan het zomerkamp te verstrekken. De aanvraag voor een voorziening in de vorm van hondentraining en de aanvraag voor de begeleiding door de ouders bij het halen en brengen van de kinderen naar het zomerkamp en een vergoeding voor de vervoerskosten worden afgewezen. In bezwaar worden de afwijzingen gehandhaafd.

Het beroep bij de rechtbank

De rechtbank verklaart het beroep gegrond maar laat de rechtsgevolgen van de besluiten in stand omdat het college in beroep de besluiten alsnog heeft voorzien van een deugdelijke onderbouwing. Dat heeft te maken met een extern advies dat het college (na indiening van het beroep) heeft ingewonnen en dat de besluiten van het college van een naar het oordeel van de rechtbank goede onderbouwing voorzag.

De extern adviseur kan geen positief advies geven over de inzet van de hondentraining. Ze stelt dat in het algemeen dieren zeker ingezet kunnen worden om kinderen inzicht te geven in hun eigen gedrag. Maar het is de vraag of dat bij deze kinderen op dit moment ingezet moet worden. De extern adviseur stelt dat eerst de hulp rondom de kinderen moet worden opgezet conform haar beschrijving, met gespecialiseerde hulpverleners en de regie in handen van een zorgprofessional en behandelaar. Zolang dat niet goed geregeld is, is inzet van een hondentraining niet helpend.

De rechtbank overweegt dat het college het extern advies heeft mogen volgen. De ouders hebben in beroep niet met medisch verifieerbare gegevens aangetoond dat aan het advies moet worden getwijfeld. De extern adviseur heeft haar conclusie voldoende deugdelijk gemotiveerd en het onderzoek is voldoende geweest.

Compensatie voor kosten van het verzorgen van het vervoer en de begeleiding van de kinderen tijdens dat vervoer, van en naar (jeugdhulp)locaties (hondentrainer) en van en naar een zomerkamp hoefde het college volgens de rechtbank niet te geven. Van ouders mag worden verwacht dat ze dat zelf regelen. Niet gebleken is dat ouders dat niet kunnen.

Het hoger beroep

In hoger beroep sluit de Centrale Raad van Beroep zich aan bij het oordeel van de rechtbank. Over de inzet van de hondentrainer laat de Centrale Raad van Beroep zich niet verder uit. Wel over vergoeding voor vervoer naar de jeugdhulplocaties en het zomerkamp. De Raad verwijst naar het grote aantal uren individuele begeleiding dat het college toegekend heeft. Wellicht zou die mede kunnen worden ingezet tijdens het vervoer naar de verschillende locaties. Los daarvan is niet gebleken dat ouders het zelf allemaal niet kunnen regelen, juist ook gelet op al de ondersteuning die al geboden wordt.

De Raad oordeelt ten slotte nog dat het eindoordeel over het bezwaar en (hoger) beroep te lang heeft geduurd en dat daarom de ouders een schadevergoeding toegekend krijgen.

Noot

Uit de uitspraak van de rechtbank, gevolgd door de Centrale Raad van Beroep, blijkt eens te meer dat het college ruimte heeft om te bepalen welke voorziening nodig is. Eerder oordeelde de Raad al dat het aan het college ruimte heeft om te bepalen wat de juiste voorziening is. In die casus ging het om een voorziening in de vorm van training van een assistentiehulphond, door ouders gewenst, of begeleiding en behandeling, door het college toegekend. De Raad overwoog dat het aan het college is om, uitgaande van de vastgestelde opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, en rekening houdend met onder meer de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, te besluiten op welke wijze wordt voorzien in het de jeugdige in staat stellen te werken aan de doelen van de Jeugdwet (2). In mijn boek Wegwijs in de Jeugdwet ga ik nader in op de ruimte die het college heeft om te bepalen welke voorziening geboden wordt (3). Daarin is ook een overzicht gegeven van de jurisprudentie van de rechtbanken op dit punt.

In de casus die in de hier besproken zaak speelt hebben ouders kennelijk al de beschikking over een hond die zou kunnen worden getraind om de kinderen te begeleiden. Uit het externe advies bleek de inzet van de hond (nog) niet opportuun. Het college volgde de extern adviseur. Externe adviezen worden veelal door de rechtspraak gevolgd als in het advies van de deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn. Dat is alleen anders als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht (4). De rechtbank oordeelde dat de verslaglegging en advisering voldeed aan het hiervoor gegeven toetsingskader. De Centrale Raad van Beroep nam dat oordeel, zonder verdere aanvulling over.

Artikel 2.3, tweede lid, Jeugdwet bepaalt dat voorzieningen op het gebied van jeugdhulp ook het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp geboden wordt, omvatten. De wet stelt daaraan echter de beperking dat dit vervoer noodzakelijk moet zijn in verband met een medische noodzaak of met beperkingen in de zelfredzaamheid van de jeugdige. Of die noodzaak aanwezig is staat ter beoordeling van het college. Ook hier heeft het college dus ruimte om te beslissen. De rechtspraak volgt de lijn dat, wanneer de ouders in staat zijn de jeugdige zelf te vervoeren, er sprake is van ‘eigen kracht’ die aan de toekenning van een vervoersvoorziening in de weg staat (5).

Een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op dit punt ontbrak tot heden. De Raad volgt hier echter het oordeel van de rechtbank dat niet naar voren is gekomen dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders niet toereikend zijn om zelf het halen en brengen van de kinderen naar jeugdhulplocaties te kunnen bieden. De Raad verwijst daarbij nog naar de ondersteuning die het college al inzet. Het is aan de ouders om aannemelijk te maken dat zij niet kunnen zorgen voor het vervoer naar de jeugdhulplocatie. Het lijkt erop dat niet snel moet worden aangenomen dat de eigen mogelijkheden van ouders wat betreft het vervoer ontoereikend zijn. Het sociaal netwerk van de ouders kan wellicht ook worden ingezet.

Ook hier heeft de Centrale Raad van Beroep aan ouders een schadevergoeding toegekend omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De bezwaarschriften van ouders dateren van mei 2018; bijna vijf jaren later weten ouders waar ze aan toe zijn. De Raad overweegt dat de overschrijding van de termijn vooral in de fase van de bestuursrechter heeft plaatsgevonden. Ouders krijgen een vergoeding van € 1.000 vanwege de overschrijding van de termijn. Het eindoordeel in deze zaak is dat de hulp die ouders wensten terecht is afgewezen. Maar wat nu als na vijf jaren blijkt dat de hulp had moeten worden ingezet? Het gaat er uiteindelijk om dat een kind in staat moet worden gesteld veilig en gezond op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en maatschappelijk te participeren. Gelet op de ontwikkelingsfasen van het kind, is een termijn van vijf jaren veel te lang.

Meer weten over de Jeugdwet?

In de derde, herziene druk van Wegwijs in de Jeugdwet krijg je inzicht en overzicht in de systematiek van het vrijwillige kader van de Jeugdwet, bezien vanuit een bestuursrechtelijk perspectief. Klik hier voor meer informatie.

Voetnoten

  1. CRvB 5 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:655 [Súdwest-Fryslân].

  2. CRvB 26 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:254 [Oldebroek].

  3. W.M.B. Elferink, Wegwijs in de Jeugdwet, 2023, Berghauser Pont, paragraaf 3.11.

  4. Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2398.

  5. Zie bijvoorbeeld Rb. Oost-Brabant, 3 november 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:5719.

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.