Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

De Uithuisplaatsingsfabriek

Op 24 januari 2023 is de nieuwe richtlijn (Richtlijn) uithuisplaatsing (UHP) en terugplaatsing verschenen (1). Inmiddels slaat voormalig Kinderombudsman Marc Dullaert alarm over de jeugdzorg en jeugdbescherming: Nederland duikelt van plek 4 naar plek 20 (2). We zijn nu bijna vijf maanden verder en de vraag is of de stappen in de Richtlijn worden geaccepteerd in het werkveld, met name door de jeugdbescherming en gecertificeerde instellingen. Om deze reden belde ik vier jeugdrechtadvocaten (3) die over hun oren in uithuisplaatsingszaken zitten. Ik mocht - anoniem en met hun toestemming en die van hun cliënten - stukken van twaalf zaken inzien en daarnaast vroeg ik ze naar de stappen die in de nieuwe Richtlijn staan.

21 juli 2023

De stappen die in de nieuwe richtlijn staan betreffen:

  1. Het maken van een gedeelde verklarende analyse

  2. Het behandelen van persoonlijke problemen van ouders

  3. Eerder ontvangen hulp evalueren, interventies inzetten om een UHP te voorkomen

  4. Samen met ouders en jongeren te reflecteren op en leren van wat er is gebeurd

Dit is niet vrijblijvend, gezien de nieuwe richtlijn aangeeft dat een UHP traumatisch kan zijn, en juist voor problemen bij jongeren kan zorgen, waarmee we hen kwaad doen. Vaak lijkt het eerst goed te gaan en zeggen jeugdbeschermers: ‘Zie je wel dat ik goed doe’. Echter openbaren die negatieve effecten zich pas in de adolescentie, als er allang weer sprak is van een andere jeugdbeschermer. Uiteindelijk stranden plaatsingen, ondanks alle goede zorgen, in bijna de helft van de gevallen in iets wat voor verder trauma en gedragsproblemen zorgt. Kinderen komen dan bij gebrek aan plekken in de crisisopvang terecht en vandaar soms op de lopende band naar de gesloten jeugdzorg. Daarom geeft de richtlijn aan dat er een terugplaatsingsplan moet worden gemaakt.

Hoe gaat het hiermee?

1.De verklarende analyse

Volgens de gesproken advocaten is er geen sprake van een gedeelde verklarende analyse (bijvoorbeeld model VNG of de zeven factoren analyse), maar bijna altijd een ‘mening’ van de jeugdbeschermer die niet te toetsen valt en vaak onjuiste of onvolledige informatie bevat (5). Dat is geen verklarende analyse maar een mening over de juistheid van de eigen beslissing van de jeugdbeschermer, en daarom vaak onderhavig aan een vooroordeel.

Uit lezing van de stukken bleek dat er inderdaad geen gebruik was gemaakt van een verklarende analyse, maar ook dat in bijna acht op de tien stukken niet eens de mening van de ouder of het kind voorkwam. Daarnaast bleek dat er geen alternatieven voor een UHP werden overwogen, zoals de Richtlijn aanbeveelt. Ook de onderbouwing van de UHP was zeer summier en ontoereikend voor zo’n zware beslissing (zie Richtlijn), vooral bij spoeduithuisplaatsingen waar achteraf de beslissing werd gemotiveerd. Daar waar de mening van het kind wél voorkwam, werd die verwoord door de jeugdbeschermer zelf en niet door een onafhankelijke deskundige.

Hulp voor ouders

In alle gevallen ontbrak specifieke hulp voor ouders of was er sprake van wachtlijsten (bijvoorbeeld voor traumatherapie). Het lijkt erop dat in de huidige financiering de jeugdhulp vooral voor kinderen is, terwijl de Richtlijn het uitdrukkelijk heeft over een systeemproblematiek.

2. Het evalueren van eerder ontvangen hulp

In alle gevallen ontbrak die hulp. Zo kwam ik veel gevallen tegen waarbij ouders zelf ook trauma en een jeugdzorgverleden rapporteerden, maar daar geen behandeling voor hadden ontvangen. Dit laatste compromitteert uiteraard een poging om uithuisplaatsing te voorkomen, maar ook kinderen terug te plaatsen. Er lijkt sprake te zijn van veel intergenerationele problematiek die een uithuisplaatsing niet heeft weten te voorkomen. Daarom is de Richtlijn zo belangrijk.

3. Reflecteren op wat er is gebeurd

Inmiddels was als gevolg van de uithuisplaatsing en de procedures de werkalliantie tussen jeugdbescherming, ouders en kinderen dusdanig verstoord, dat een zinvolle reflectie niet mogelijk was: in plaats van een taakconflict (hoe kan het kind weer terug?) was er een belangenconflict ontstaan (hoe krijg ik gelijk?). Partijen hadden zich in juridische procedures verschanst en namen stiekem gesprekken op, stuurden zonder toestemming van ouder of kind gekleurde brieven en klachten naar instanties (bijvoorbeeld school) en gedoogden bijvoorbeeld dat het uithuisgeplaatste kind met de achternaam van de pleegouders werd vermeld. Ook werden ouders in de normale omgang gehinderd door de jeugdbescherming, doordat alles (zelfs een knuffel) een negatieve ingrijpende ervaring betekende voor het kind volgens de jeugdbescherming en werd verboden, en ter zitting werd aangedragen als verkeerd gedrag van de ouder. Dat was niet hulpvol.

4. Terugplaatsingsplan

In de meeste casussen was geen sprake van een terugplaatsingsplan. Volgens advocaten waar dat wél het geval was, werden de afspraken echter niet nagekomen door de jeugdbescherming zelf en werden voorwaarden telkens aangescherpt zonder rechterlijke toetsing (zoals het knuffelverbod of brieven en kaartjes van vriendinnen die werden afgepakt). Dat leidde vaak tot woede bij ouders, die vervolgens bij vervolgzittingen door de jeugdbescherming als bewijs werd aangevoerd voor een permanente UHP of een verlenging, waardoor pleegouders blokkaderecht voor terugplaatsing verkregen. Kinderen konden niet meer terug.

Beperkingen studie

In deze kleine kwalitatieve studie kon ik alleen advocaten en ouders spreken en stukken inzien. Er is uiteraard meer onderzoek nodig, verder dan de belanghebbenden, om de Richtlijn te evalueren. Mijn bevindingen sluiten echter naadloos aan op het eerder genoemde onderzoek van de RSJ en de klacht van Marc Dullert.

Geconstateerde problemen bij de jeugdbescherming

Jeugdbeschermers hebben gezien hun correspondentie onvoldoende kennis van de Wet, de nieuwe Richtlijn en een gebrek aan tijd, om rustig na te denken. Vaak worden stukken op de dag van de zitting aangeleverd en laten deze onvoldoende de-escalerende vaardigheden zien, met een eenzijdige rapportage. Dat is van groot belang omdat ouders vaak boos en geschrokken zijn, maar soms ook zelf getraumatiseerd. Jeugdbeschermers vellen dan op basis van gedrag van ouders al snel een moreel oordeel (‘ongeschikt ouderschap’). Wat misschien ook meespeelt is dat macht ongelijk verdeeld is in deze context, waarbij jeugdbeschermers en GI’s (gecertificeerde instellingen) vaak op hun woord geloofd worden door overbelaste rechters. Na enige tijd verankert deze wantrouwende houding zich in de organisatiecultuur en stimuleert deze een afhankelijk gedrag, wat Stellaard (2023) in haar proefschrift het ‘Boemerangbeleid’ beschrijft (6).

De rapportages die ik heb kunnen inzien missen inhoudelijke onderbouwing en geven vaak alleen meningen weer. Het perspectief van ouders en kinderen, zoals dat wordt aangeraden in de Richtlijn, komt onvoldoende of nauwelijks naar voren in de stukken. Het perspectief van de gewenste oplossing (een UHP) daarentegen wordt door de jeugdbescherming juist uitgebreid beargumenteerd, zoals de RSJ al eerder beschreef (7). Ook zien we dat jeugdhulpverleners vaak een ingroup bias lieten zien, waarbij het eigen gelijk voorop staat en ze zelfs tegen wettelijke uitspraken handelen of deze saboteren. Voorbeelden hiervan zijn deskundigen, die aangeleverd door ouders bij voorbaat zonder onderzoek geweerd worden, omdat ze ‘partijdig’ zouden zijn.

Ook leggen GI’s rechterlijke uitspraken naast zich neer, zoals deskundigen het geen toegang verschaffen tot een kind voor onderzoek. Of erger: in strijd met vastgelegde afspraken, een kind tóch met de politie uit huis halen. Ook de Raad voor de Kinderbescherming liet soms steken vallen. In een rechtszaak verklaarde de raadsmedewerker dat ze weliswaar de stukken niet had gelezen vanwege vakantie van een medewerker, maar toch achter het oordeel van de GI ging staan. Gelukkig zijn er ook jeugdbeschermers die wel luisteren en het anders proberen te doen. Er is echter wel moed nodig om tegen de bestaande organisatiecultuur in te gaan.

Problemen bij rechters

Rechters hebben onvoldoende kennis en geen tijd voor kwaliteitsverbetering. Daarnaast is een behandeling van een uurtje niet genoeg om complexe zaken te onderzoeken. Vaak zagen we tegenstrijdige verhalen in de rapportages; een rechter zou niet vanzelf af moeten gaan op één van beide partijen. Dat staat haaks op mensen- en kinderrechten, zoals de RSJ al eerder schreef. Ook rechters zouden de tijd moeten krijgen om te onderzoeken of er daadwerkelijk (dus niet alleen op papier) volgens de Richtlijn is gehandeld en ouders en kinderen daarover bevragen. Wel zie ik in de praktijk dat wanneer er een meer inhoudelijke behandeling volgt bij het Hof, een slecht gemotiveerde beslissing vaak wordt teruggedraaid, maar dan is de schade er al.

Ouders

Ouders zijn boos en/of getraumatiseerd. Hulp en begeleiding (niet alleen juridisch) is daarom noodzakelijk. Het juridiseren van zulke complexe problemen is geen oplossing, maar een noodverband dat vervolgens jarenlang blijft etteren. Het gevolg is dat ouders zich vaak alleen voelen staan tegenover de jeugdbescherming en de rechter en zich daarom ingraven. Dat kan beter.

Hoe kan dit gebeuren?

Als eerste zien we dat de keten als gevolg van gebrek aan tijd en kennis gaat voor ‘snelle oplossingen’. Bij ingewikkelde (‘nare’) problemen is er nooit een snelle oplossing en soms ontbreekt de kennis, ook bij deskundigen. Sharon Stellaard (2023) schrijft in haar proefschrift dat in de jeugdzorg en jeugdbescherming sprake is van ‘padafhankelijk gedrag’; men doet wat men altijd deed, ook al laat nieuw onderzoek of een nieuwe Richtlijn zien dat het verkeerd is.

De Richtlijn en de adviezen van de RSJ pogen daar verandering in te brengen maar als bijna iedereen die Richtlijn negeert en dat wordt gedoogd, verandert er niets. Een tweede probleem is dat hulpverleners problemen hebben met het accepteren van kritiek en evaluatie (punt 4 van de Richtlijn). Universiteitshoogleraar Ellemers noemt dat ‘de integriteitsparadox’ (8): je bent dit vak ingegaan om goed te doen maar als je kritiek krijgt tast dit je zelfbeeld en sociale identiteit aan. Om dat te compenseren (en het gebrek aan opleiding en tijd) ga je als hulpverlener niet luisteren, snel oordelen (9) en vervolgens niet integer (repressief) gedrag vertonen.

Aanbevelingen

Een UHP is waarschijnlijk niet altijd te voorkomen, maar het kan waarschijnlijk wél verminderd worden, zoals de Richtlijn aangeeft. Kennelijk is het publiceren van een Richtlijn voor de Jeugdbescherming en de rechters nu nog niet voldoende (de RSJ hamerde er twee jaar geleden ook al op). Bovendien geeft het NJI cursussen en webinars (10), maar die lijken niet het gewenste effect te sorteren. Reflecteren, van elkaar leren en evalueren komt kennelijk ook niet van de grond door hoog oplopende belangenconflicten en gebrek aan tijd, padafhankelijk gedrag en de integriteitsparadox. Ook Hbo instellingen die jeugdbeschermers opleiden en Universiteiten die gedragsdeskundigen opleiden zouden meer kunnen doen om kritische studenten op te leiden. De nieuwe Richtlijn zou een vast onderdeel van het curriculum moeten worden samen met de Verklarende Analyse bij de minor Werken in het Gedwongen Kader (dat laatste gebeurt op sommige hogescholen al).

Als we niet oppassen schrijf ik volgens het proefschrift van Stellaard nog jarenlang stukjes over de ‘Uithuisplaatsingsfabriek’. Dat doe ik liever niet omdat ik zoveel pijn bij ouders en kinderen zie, en rechters en hulpverleners al overbelast zijn. Dat kan beter.

Het gesprek aangaan

Nu is het probleem van een UHP vooral gejuridiseerd (met verwaarlozing van mensen- en kinderrechten volgens de RSJ) en gedefinieerd in de vorm van belangenconflicten tussen jeugdbeschermers, ouders en kinderen. Dat is een eenzijdige visie op een complex (‘naar’) probleem en helpt ons niet verder. De Richtlijn is uitstekend, maar ik denk dat we er niet aan ontkomen om de jeugdbescherming (en de hele keten) grondig te hervormen van het Recht naar de basis van de Zorgethiek (Ethics of Care), waar één van de belangrijkste uitgangspunten luidt: ‘doe als eerste geen kwaad’ (11). Dat betekent luisteren naar kinderen en ouders en niet meteen oordelen. Iets minder morele oordelen en iets meer reflectie (Richtlijn) en het gesprek aangaan, gaat helpen.

In het kader van de toekomstscenario jeugd en gezinsbescherming zijn er momenteel in enkele regio’s een aantal proeftuintjes opgezet om het anders te gaan doen (13). Wellicht gaat dat werken.

Voetnoten

  1. richtlijnenjeugdhulp.nl/uithuisplaatsing-en-terugplaatsing/

  2. https://nos.nl/artikel/2480325-nederland-daalt-verder-op-kinderrechten-ranglijst-om-je-te-schamen

  3. Dit onderzoek is onderdeel van een NWO-Sia subsidie ‘Kinderen Recht doen’

  4. https://www.nji.nl/sites/default/files/2021-07/Methodiekhandleiding-Pleegzorg-begeleiden-is-een-vak.pdf

  5. sociaalweb.nl/nieuws/de-uithuisplaatsingsfabriek-in-nederland/

  6. https://www.sharonstellaard.nl/

  7. RSJ https://www.rsj.nl/documenten/rapporten/2021/09/14/advies-jeugdbescherming-in-de-toekomst

  8. https://www.managementboek.nl/magazine/recensie/19757/de-voorbeeldige-organisatie-het-overdenken-waard

  9. https://www.hsleiden.nl/binaries/content/assets/hsl/lectoraten/residentiele-jeugdzorg/nieuws/artikel-luisteren-zonder-oordelen-1.pdf

  10. richtlijnenjeugdhulp.nl/nieuws/meld-je-aan-voor-het-webinar-herziene-richtlijn-uithuisplaatsing-en-terugplaatsing/

  11. Toevallig de titel van mijn proefschrift uit 2011

  12. https://journals.sagepub.com/doi/10.1177/1476127014544092

  13. https://www.voordejeugdenhetgezin.nl/toekomstscenario-kind-en-gezinsbescherming

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.