Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

Draagkracht: nieuwe kijk op zelfredzaamheid en eigen kracht

Zelfredzaamheid en eigen kracht: zelf doen zonder professionele ondersteuning?De transformatie in het sociaal domein leunt zwaar op zelfredzaamheid en eigen kracht van mensen: ‘Het stimuleren en versterken van de eigen, individuele kracht is het begin. Als mensen hulp nodig hebben, wordt eerst gekeken naar het sociale netwerk en steunsysteem. Vervolgens kunnen algemene voorzieningen ingezet worden.’ Pas als het echt niet anders kan, is specialistische ondersteuning aan de orde.(1)

18 oktober 2017

Dit suggereert dat eigen kracht, sociaal netwerk, algemene voorzieningen en specialistische voorzieningen elkaar uitsluiten. Specialistische ondersteuning is dan het laatste redmiddel, voor gevallen waarin geen gebruik gemaakt kan worden van de andere opties. Maar dat is een misvatting. Meestal is er sprake van een mix, waarbij de eigen kracht en het netwerk van mensen moet worden benut in combinatie met algemene voorzieningen en eventueel specialistische hulp. Cliëntenorganisaties bepleiten al jaren een dergelijke mix in de hulpverlening.(2)

Het bepalen van de juiste mix vereist maatwerk: een aanpak moet passen bij de persoonlijke situatie van het individu. Wat is zijn/haar eigen kracht? Welke netwerken en algemene voorzieningen zijn er in zijn/haar geval beschikbaar?

Maar in de praktijk blijkt dit maatwerk lastig te zijn.(3) Begrippen als ‘eigen kracht’ en ‘zelfredzaamheid’ worden veelvuldig gehanteerd, maar een heldere en eenduidige omschrijving ontbreekt. Waar moeten we op letten als we in een ondersteuningssituatie moeten bepalen of iemand beschikt over adequate competenties en een toereikend netwerk?

Tussen ‘wat van burgers wordt verwacht’ en ‘wat zij daadwerkelijk aankunnen’ zit bovendien een behoorlijk verschil. Dat concludeert ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in het rapport ‘Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid’. De raad wijst erop dat veel mensen, zelfs als ze weten wat ze eigenlijk zouden moeten doen, er lang niet altijd in slagen die oplossing ook daadwerkelijk te realiseren. ‘Het ontbreekt hen aan “doenvermogen”, zoals een doel stellen en een plan maken, in actie komen, volhouden en kunnen omgaan met verleidingen en tegenslag.’(4)

Nieuw perspectief: draagkracht centraal

Is het benutten van eigen kracht en zelfredzaamheid een illusie? Nee, zeker niet! Maar het is wel nodig dat we duidelijk omschrijven waar we het over hebben en dat we instrumenten ontwikkelen waarmee hulpverleners goed kunnen bepalen in hoeverre eigen kracht/zelfredzaamheid bij iemand voorhanden is. Het onderzoek naar zelforganisatie dat de Universiteit Twente en BMC Advies samen uitvoeren neemt dit als startpunt.

Zelforganisatie houdt in dat mensen in staat zijn om zelf de problemen die zich in hun leefsituatie voordoen (hun draaglast) aan te pakken. Dit veronderstelt draagkracht. Draagkracht is daarbij gedefinieerd als het vermogen om problemen aan te pakken door gebruik te maken van een aantal persoonlijke competenties en van de mogelijkheden die de omgeving biedt (netwerk en voorzieningen).

BMC – Utwente: Onderzoek naar zelforganisatie – aansluiten bij de draagkracht van inwoners

Zelf regie voeren en verantwoordelijkheid kunnen nemen. Dat is wat mensen willen en dat is ook wat gemeenten in hun beleidsvisie opschrijven. Maar hoe bereik je zo’n vorm van zelforganisatie? Het onderzoek gaat uit van de hypothese dat zelforganisatie gaat over de balans tussen de draaglast van een individu en zijn of haar draagkracht. In het onderzoek zoeken we naar wat mensen helpt om hun draagkracht te versterken en wat dat betekent dat voor de inzet van vrijwilligers, professionals en voorzieningen. In het onderzoek richten we ons dus zowel op interventies die aansluiten bij het individuele niveau (competenties) als op interventies die sociale netwerken en ondersteunende condities versterken.

Het onderzoek vindt plaats in uitvoeringspraktijken van deelnemende gemeenten. Dit loopt uiteen van sociale wijkteams tot burgerinitiatieven en van multiprobleemgezinnen tot een wijkcentrum nieuwe stijl. We volgen deze praktijken intensief, om zo te komen tot een scherp(er) beeld van zelforganisatie van inwoners. Het onderzoek kent drie meetmomenten aan de hand van vragenlijsten voor inwoners en professionals en op twee momenten een interview met professionals. Daarnaast worden het lokale beleid en de sociale infrastructuur in beeld gebracht en krijgen de deelnemers tussentijdse adviezen.

Draagkracht ontrafeld

In het onderzoek naar zelforganisatie staat het uitdiepen en ontrafelen van het begrip draagkracht centraal. Het gaat bij draagkracht om twee dimensies:

In de eerste plaats gaat het om persoonlijke competenties (of persoonlijke draagkracht). Net als bij de WRR staat ‘doenvermogen’ (of wat men in het dagelijks leven vaak aanduidt als ‘persoonlijkheid’ of ‘karakter’) voorop.(5) Het gaat hierbij niet alleen om zaken als zelfkennis, zelfvertrouwen en zelfdiscipline, maar ook om doorzettingsvermogen en assertiviteit.

In de tweede plaats gaat het om omgevingsdraagkracht. Dit betreft de vraag of mensen kunnen terugvallen op een netwerk van familie, vrienden en bekenden. Daarnaast is van belang of mensen algemene voorzieningen in hun omgeving (wijk, buurt gemeente) weten te vinden. Als mensen kunnen terugvallen op één of beide vormen van ondersteuning, beschikken ze over een draagkrachtige omgeving.

Het onderzoek richt zich op deze twee aspecten van draagkracht. In het onderzoek maken we bij de nulmeting inzichtelijk hoe groot iemands draagkracht is. Dat doen we vanuit het gezichtspunt van de persoon in kwestie zelf (zelfbeeld inwoner). We vragen echter ook een betrokken professional of vrijwilliger om diens oordeel over de draagkracht (beeld professional). Die professional/ondersteuner vragen we verder ook nog of de inwoner zijn/haar draagkracht effectief gebruikt (gedrag).

De resultaten van de nulmeting van het onderzoek bevestigen dat we met een op deze uitgangspunten gebaseerd meetinstrument een goed en genuanceerd beeld krijgen van de draagkracht van inwoners.

Op grond van persoonlijke competenties en omgevingsdraagkracht kunnen we vier typen inwoners onderscheiden.

Groep 1: Zwakke draagkracht

De eigen competenties zijn zwak en dat geldt ook voor netwerk en voorzieningen. Inwoners en professionals maken ongeveer dezelfde inschatting.

Groep 2:Omgevingsdaadkracht
De competenties zijn zwak, maar netwerk en voorzieningen zijn sterk. Inwoners vinden vaker dan professionals dat ze tot deze groep behoren.

Groep 3: Eigen draagkracht

De eigen competenties zijn sterk, maar dat geldt niet voor netwerk en voorzieningen. Inwoners vinden vaker dan professionals dat ze tot deze groep behoren.

Groep 4: Dubbele draagkracht

Zowel de eigen competenties als netwerk en voorzieningen zijn sterk. Professionals vinden vaker dan inwoners zelf dat deze categorie voorkomt.

Als we afgaan op het zelfbeeld van inwoners is er bij ongeveer bij een derde van de inwoners sprake van zwakke draagkracht. Ook de ondersteuners (professionals/vrijwilligers) hebben het beeld dat de draagkracht van circa één op de drie inwoners zwak is.

Dit betekent dat er, ongeacht of men kijkt naar de inschatting van de inwoners (linkerafbeelding) of naar het beeld van de ondersteuners (rechterafbeelding), bij twee derde van de mensen een vorm van draagkracht aanwezig lijkt. Soms is dat dubbele draagkracht. Opvallend is dat dit percentage lager ligt als we afgaan op het zelfbeeld van de inwoners (30%) dan wanneer we afgaan op de inschatting van de professionals (45%). In de resterende gevallen beschikken inwoners over één vorm van draagkracht (op basis van eigen competenties óf vanwege een draagkrachtige omgeving).

Hoewel de zelfbeelden van inwoners en het beeld over hen in de ogen van hun ondersteuners wel samenhangen, zijn er ook verschillen. Die zijn het grootst als het gaat om de inschatting van de competenties. Bij de beoordeling van de omgevingsdraagkracht zijn de verschillen kleiner. In een vraagverhelderingsgesprek zouden dergelijke beoordelingsverschillen tussen de inwoner en diens ondersteuner kunnen worden besproken. Overschat de inwoner zijn/haar draagkracht? Of: onderschat de ondersteuner die? Op grond van zo’n gesprek kan worden bepaald waar en over welke draagkracht iemand beschikt en hoe die kan worden benut bij de aanpak van diens draaglastproblemen.

Op dit moment wordt het potentieel van de draagkrachtmeting nog niet optimaal benut. Ondersteuners onderkennen wel het mogelijke nut van de meting bij de vraagverheldering, maar ze gebruiken het instrument nog maar af en toe om hun aanpak af te stemmen op de draagkracht van inwoners.

Onderzoeker: Heb je de vragenlijst nog gebruikt om meer inzichten te krijgen?

Professional: Natuurlijk zitten daar inzichten in. Over hij hoe met dingen omgaat.

Onderzoeker: Hebben jullie daar nog over doorgesproken?

Professional: Ja. Dat vindt hij dan wel interessant. Dat vindt hij ook wel leuk, om daar extra uitleg bij te geven. Het is overigens niet zo dat hij zegt: wanneer gaan we zo’n ding weer eens invullen?

Onderzoeker: Het heeft wel kunnen bijdragen aan een beter beeld?

Professional: Ja hoor.

Onderzoeker: Waar zat dat hem in, weet je dat nog?

Professional: Waar het mij mee geholpen heeft is hoe hij naar zichzelf kijkt. En waarin hij vindt dat zijn draagkracht en zijn draaglast zit. En ik vind dat niet helemaal oveeenkomen met de realiteit. Aan de ene kant vindt hij dat hij heel veel draagkracht heeft, waarvan ik soms vind: nou, daar zit het wel wat minder. En soms denkt-ie: daar heb ik geen draagkracht in. Terwijl-ie dat volgens mij wel heeft.

Onderzoeker: Kun je daar voorbeelden van noemen?

Professional: Hij is erg afhankelijk geweest van zijn zus. Zijn zus voedt ook voor een deel zijn kind op en als zijn ex zegt: ’Jouw zoon kan dit weekend niet komen’, vindt hij het niet leuk, maar zegt hij gewoon: ‘Ja, dat is goed.’ En zijn zus zegt dan: ‘Je moet daar iets mee.’ Hij gaat er dan iets mee doen. Maar hij weet niet zo goed wat. Hij had het gevoel dat hij daardoor extra afhankelijk was van wat zijn ex wilde, in die relatie van hem en zijn zoon. Terwijl hij eigenlijk heel goed wist wat hij wél wilde. En hij had er niet heel veel voor nodig om te zorgen dat hij gewoon normaal het gesprek aanging met zijn ex, zo van: ‘Ik wil gewoon dat hij eens in de twee weken een weekend bij mij is. Dan wil ik ook leuke dingen met hem doen.’ Daar zat dus veel meer draagkracht dan hij dacht.

Praktijkvoorbeeld uit Onderzoek Zelforganisatie

Betekenis van draagkracht

Kan er inderdaad beter worden aangesloten bij wat mensen kunnen? En geeft het begrip draagkracht de handvatten voor de concretisering en operationalisering van zelfredzaamheid en eigen kracht in de dagelijkse praktijk?

De eerste tussenresultaten laten zien dat er bij twee derde van de mensen een potentieel aan draagkracht voorhanden is. We zien bovendien dat professionals en inwoners niet altijd hetzelfde beeld hebben van de aanwezige competenties én dat professionals niet gericht over deze competenties in gesprek gaan. Het is zaak om gericht – per individueel geval – te bepalen welke competenties aanwezig zijn en hoe de aanwezige draagkracht optimaal benut kan worden.

Met andere woorden: versterking van draagkracht is een perspectiefrijke aanpak. Een aanpak die inzet op een meer zelfstandig bestaan van inwoners. Meer zelfstandigheid betekent echter niet dat men onder een ideologische verwijzing naar eigen kracht mensen bij voorbaat uitsluit van het gebruik van (specialistische) voorzieningen. Afhankelijk van de balans tussen de draaglast en de draagkracht van een inwoner is dergelijke ondersteuning soms wel en soms niet nodig!

In de volgende fase van het onderzoek wordt bekeken of en hoe de aanpak in de verschillende gemeenten aansluit bij de draagkracht van mensen. Ook zal worden bekeken of sommige uitvoeringspraktijken meer of minder verschil maken bij het verminderen van draaglastproblemen of het vergroten van draagkracht. Begin 2018 kunnen we daarover al voorlopige conclusies trekken.

Maar reeds nu is duidelijk dat de bij de transformatie in veel gemeenten ingezette koers, waarbij men in het ontwikkelen van nieuwe uitvoeringspraktijken inzet op het versterken van draagkracht, veelbelovend is. Inwoners en ondersteuners zijn het erover eens dat er bij inwoners meer draagkracht is dan weleens wordt aangenomen.

Het is lang niet altijd duidelijk welk type draagkracht er is en hoe ondersteuners hierbij het beste kunnen aansluiten. Duidelijk is echter wel dat hier voor de komende collegeperiode een belangrijke uitdaging ligt: waar is die ruimschoots aanwezige draagkracht voorhanden en hoe kan die optimaal worden benut?

Het onderzoek loopt tot eind 2018. In een reeks artikelen zullen we onder meer ook ingaan op het handelingsperspectief dat de resultaten professionals en beleidsmakers bieden.

Auteurs: Bas Denters Universiteit Twente, Heleen Rijnkels (BMC advies), Frans Vos (BMC advies) en Karin Verbeek (BMC advies)

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

(1) TransitieBureau Begeleiding in de Wmo, Ministerie van VWS en VNG (2012)

(2) Toekomstagenda Informele Zorg en Ondersteuning, Actiz, IederIn, Mezz, NPCF,VNG,VGN,VenVN,ZN en het ministerie van VWS (2016)

(3) Kwesties en keuzes in wijkgericht werken, Movisie (2017)

(4) Samenvatting ‘Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid’, WRR (2017)

(5) Idem

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.