Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

‘Egoloze’ jeugdhulp in Groningen: komt de leefwereld daarmee aan zet?

In het onlangs verschenen VNG-rapport ‘Een sterke basis door krachtige samenwerking’ pleit een consortium aan partijen voor een contextgerichte benadering, met aandacht voor de situatie van de jeugdige. Met een vergelijkbare aanpak is bij Wij Groningen, de plaatselijke instelling voor sociale wijkteams, geëxperimenteerd. In een artikel voor het tijdschrift Waardenwerk wordt van binnenuit beschreven welke moeilijkheden jeugdhulpverleners in een sociaal wijkteam tegenkomen als er langs deze lijnen wordt gewerkt. Hieronder volgt een samenvatting met de belangrijkste punten.

8 februari 2023

Onlangs verscheen het VNG-rapport ‘Een sterke basis door krachtige samenwerking’. Hieruit blijkt dat de jeugdhulp zich te veel focust op de ontwikkeling van het individuele kind. De economische ratrace en prestatiesamenleving, waarin het individu zich moet aanpassen om mee te kunnen doen, heeft geleid tot een enorme druk op individuele, volgens het medisch model gerichte jeugdhulptrajecten. De jeugdhulp is in een ‘overlevingsstand’ terecht gekomen. Het consortium aan partijen – dat de notitie schreef – pleit voor een contextgerichte benadering, waarbij het aangrijpingspunt voor ondersteuning niet zozeer ligt “in (de verandering van) een jeugdige, maar meer in de situatie waarin een jeugdige zich bevindt.” Met hulp van ouders of belangrijke anderen moeten oplossingen vaker in het normale leven worden gezocht. Een specialistisch antwoord is niet altijd wenselijk. “Zorgen voor elkaar en doen wat nodig is” wordt de norm, aldus het rapport. Collectiveren, het ‘optillen’ van individuele vragen naar een groepsaanpak voor jeugdigen met eenzelfde ondersteuningsbehoefte, zou veel vaker ingezet kunnen worden. Met een vergelijkbare aanpak is bij Wij Groningen, de plaatselijke instelling voor sociale wijkteams, geëxperimenteerd.

Een participatief actieonderzoek (PAO) in de jeugdhulp poogt de leefwereld aan zet te krijgen en de professionele inzet daaraan dienstbaar te maken. Anders dan het VNG-rapport, dat een zogenaamde T-shaped professional aanbeveelt, wordt in dit onderzoek gekeken naar de bruikbaarheid van het zogenaamde ‘egoloze hulpverlenen’. De vraag is of dit concept, bedacht door Erik Gerritsen, zou kunnen bijdragen aan het realiseren van een contextgerichte bandering.

De inzichten van Gerritsen worden aangevuld met de hulptheorie van David Ellerman over (contra)productieve manier van helpen. Waar de laatste laat zien hoe de schaduwkant van (ver)helpen leidt tot afhankelijkheidsreproductie, laat de eerste zien hoe je hier aan kan ontsnappen door mensen in staat te stellen om zichzelf en elkaar te helpen. Uit het onderzoeksmateriaal zijn twee verhalen gedestilleerd: de zuigende context van ‘snel ff doen’ en de kwetsbare praktijk van laten ontstaan. In het eerste verhaal stroopt de systeemwereld de mouwen op; in het tweede verhaal is de leefwereld aan zet.

In het eerste verhaal is iedereen aan het overleven, precies zoals het VNG-rapport beschrijft. In dit verhaal worden medewerkers voortdurend teruggezogen in ‘snel ff doen’, snel een indicatie afgeven, de procedures en trajecten voorrang geven. Individuele, medisch-georiënteerde, gedecontextueerde hulp staat voorop. Het tweede verhaal is in alles het tegendeel van het eerste. De kring wordt groter gemaakt en de hulptroepen worden erbij gehaald. Er is sprake van eigenaarschap: de mensen maken zelf analyses en maken zelf een plan. Hulpverleners leggen zich niet toe op (ver)helpen, maar op ondersteunen dat mensen zichzelf en elkaar helpen, het egoloze helpen.

Het aanvankelijke enthousiasme voor deze manier van werken bleek kwetsbaar. De leefwereld kwam er inderdaad mee aan zet, zij het beperkt en tijdelijk. De omslag naar het tweede verhaal bleef beperkt tot de jeugdhulpverleners uit de onderzoeksgroep en enkele hulpverleners van buiten de groep. De impact was bovendien gebonden aan de duur van het actieonderzoek. Toen het onderzoek voorbij was en het onderwerp niet meer systematisch terugkwam op de agenda, werd het eerste verhaal weer dominant.

De contextgerichte benadering waar de VNG voor pleit vraagt, zoals het zich laat aanzien, om een lange adem en vooral om een voedingsbodem: leidinggevenden die het willen; gemeenteambtenaren en bestuurders, waar de jeugdhulp van afhankelijk is, die ook die kant op willen; een collectief leerproces waarin de spanningen besproken worden die zich voordoen als je het ene verhaal wilt zoeken en het andere verhaal wilt mijden. De omslag vraagt heel wat van de actoren. Van hulpverleners vraagt het bijvoorbeeld om terughoudend te zijn met (ver)helpen, terwijl zij juist dat vak in zijn gegaan óm te helpen.

Om de zuigkracht van individualiserende, medicaliserende hulpverlening met z’n oppervlakkige trajecten en wezenloze registratie te begrijpen, wordt Harry Kunneman aangehaald. Deze Nederlandse filosoof onderscheidt zogenaamde ‘hoge gronden’ en ‘moerassige laaglanden’. Op de hoge gronden wordt vertrouwd op evidence-based kennis, techniek en voorgeschreven protocollen. In de moerassige laaglanden is het daarentegen rommelig, contextueel en diffuus. In de mentaliteit van de hoge grond worden de drassige omstandigheden van onze grillige medemensen uit het zicht gehouden en richten professionals zich op zaken die opgelost kunnen worden. Afdalen in het moeras betekent het verdragen van situaties die niet kunnen worden opgelost, althans niet snel. Het impliceert de confrontatie met interrelationele emoties en het relationele gedoe dat zich daar beneden voordoet.

De vragen waar de professionals in dit onderzoek mee worstelen – ‘wat blijft er van mijn vak over als ik mijzelf niet meer kan zien als de spil van verandering?’ ‘Kan ik de heldenrol loslaten die te maken heeft met (ver)helpen?’ ‘Kan ik genieten van de resultaten die de cliënt en zijn of haar sociale groep boekt, zonder de resultaten toe te schrijven aan mijn interventie?’ – verwijzen naar een andere vorm van vakmanschap in de hulpverlening, relationeel vakmanschap. Dit vakmanschap vergt eigenschappen als actief op je handen zitten, kringvergrotend werken, de eigen deskundigheid dienstbaar maken aan de plannen die mensen zelf maken, vertrouwen uitstralen in de competentie van de sociale groep, de inspanningen van deze groep erkennen en belichten, en bovenal: genieten van de resultaten die de groep bereikt.

Vaklieden bouwen hier aan een gemeenschappelijk werkvermogen van een groep waaraan zij zelf deelnemen. Sterker nog, waarin zij zichzelf in het spel brengen. In het materiaal waarmee de vaklieden werken nemen hulpverleners hun eigen geschiedenis mee, met alles wat daar bij hoort. Als de VNG en de partners met wie ze het rapport schreven inderdaad die kant op willen, dan is raadzaam om kennis te nemen van de resultaten uit Groningen.

Lees hier het hele artikel ‘Egoloos hulpverlenen. Verslag van een participatief actieonderzoek in de jeugdhulp’ van Annette de Valk en Gert Schout (2022). Dit verscheen in het tijdschrift Waardenwerk, 2022, nr. 90-91, pp. 46-61.

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.