Het gebruik van de verwijsindex is sinds de invoering in 2010 sterk toegenomen. Dit leidt tot de beoogde vroegsignalering en hulpverlening voor een beperkt deel van de jongeren, zo blijkt uit de evaluatie van de verwijsindex die DSP-groep uitvoerde voor het ministerie van VWS.
De evaluatie komt op een moment dat veel gemeenten bezig zijn met de herinrichting van hun jeugdhulp aanbod en hun ondersteunende informatiesystemen als gevolg van de invoering van de nieuwe Jeugdwet per 1 januari 2015. Gemeenten stellen zich de vraag of en hoe zij de VIR (beter) kunnen benutten. Biedt het systeem voldoende meerwaarde om door te gaan? En hoe zit het met de gemeentelijke verplichting ten aanzien van de VIR? De uitkomsten van ons onderzoek bieden aanknopingspunten voor het rijk en gemeenten om keuzes over het gebruik van de VIR te maken.
Meerwaarde verwijsindex risicojongeren
De landelijke verwijsindex risicojongeren, de VIR, is een instrument waarmee professionals zorgen over jongeren kunnen melden. Het geeft een signaal af aan hulpverleners over hun onderlinge betrokkenheid bij jongeren. Met als doel: vroegtijdige signalering van problemen en vroegtijdig, preventief ingrijpen. Uit het onderzoek blijkt dat de meerwaarde van de VIR inderdaad is gelegen in vroegtijdige signalering en hulpafstemming. En wel bij bovenregionale matches die informatie geven over zorgmijders en multiprobleemgezinnen (die regelmatig verhuizen) en jongeren die over de regiogrens naar school gaan. Voorbeeld is een vroegtijdigere afstemming tussen school en eerstelijnsinstellingen.
De meerwaarde is echter beperkt. Voor signalering binnen de eigen regio volstaat de lokale verwijsindex en zijn de matches vaak al bij de hulpverlening bekend. Van de geënquêteerde meldingsbevoegden gaf 63% aan niets te merken van aansluiting bij de landelijke VIR.
Gebruik verwijsindex risicojongeren
De aansluiting van gemeenten bij de VIR vindt bijna altijd plaats via convenantgebieden: clusters van gemeenten waar onderlinge afspraken rondom de VIR zijn vastgelegd in een convenant. In totaal zijn er 65 convenantgebieden aangesloten met de VIR database (1 van de Raad voor de Kinderbescherming en 64 gemeenten of clusters van gemeenten. Gemeenten hebben een bepaalde mate van vrijheid bij de invulling van de wet. Dit heeft tot gevolg dat de inrichting, organisatie en afspraken rondom de VIR in de praktijk per convenantgebied sterk verschillen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ook het gebruik van de VIR sterk verschilt. Waar in sommige gebieden tienduizend meldingen op jaarbasis zijn gedaan, wordt in andere gebieden niet of nauwelijks gewerkt met de VIR.
Aanbevelingen
(Rijk) Zorg dat de verwijsindex zo is ingericht dat aansluiting met lokale verwijsindexen en systemen waarin informatie over jeugd wordt vastgelegd makkelijk en uniform is te maken.
(Rijk) Verhelder het juridisch kader rondom informeren en toestemming vragen en draag dit uniform uit.
(Gemeenten) Bevorder het gebruik van de verwijsindex. Investeer in de borging van het bestaande systeem zoals dat nu is vormgegeven in lokale systemen en zorg voor uitbreiding van met name het voorveld. Daarbij is het aansluiten van de in ontwikkeling zijnde wijkteams van essentieel belang.
(Gemeenten) Leg de regie rondom de opvolging van een match lager bij het voorveld. Dit voorkomt veel matches waarmee toch niets gedaan wordt.
VWS, eindverantwoordelijk voor de verwijsindex, vindt het vooralsnog nog te vroeg om een definitief standpunt over VIR in te nemen. VWS onderschrijft dat de VIR een toegevoegde waarde heeft bewezen en die ook in de nieuwe Jeugdwet kan hebben, mits de VIR zich met inspanning van alle betrokkenen de komende jaren verder ontwikkelt. Bij de (voorziene) evaluatie van de nieuwe Jeugdwet in 2018 wordt de VIR daarom wederom geëvalueerd. Zo valt te lezen in de aanbiedingsbrief waarmee het rapport is aangeboden aan de Tweede Kamer.
Lees verder