Feedback geven, collegiaal toetsen, 4-ogen principe, toetsen, meelezen. Allemaal termen die gebruikt worden bij uitvoeringsclusters binnen gemeenten of sociaal teams Jeugd & Wmo. Tijdens mijn werk kom ik diverse varianten tegen en valt het mij op dat de gedachten erover of de uitvoering ervan nogal uiteen lopen. Om mij heen hoor ik steeds vaker signalen dat gemeenten terugvallen op het “toetsen” van ondersteuningsplannen die door Jeugd- of Wmo-consulenten zijn geschreven. Veelal voordat ze aan de inwoners worden verzonden, echter achteraf als steekproef is ook niet ongebruikelijk. Ook de achtergrond van de schrijver van het ondersteuningsplan kan een reden zijn om feedback te (gaan) geven.
Sommige gemeenten geven op basis van steekproeven feedback op ondersteuningsplannen. Hier en daar wordt of is een toetsingskader opgesteld. Anderen kiezen ervoor om (weer) honderd procent te toetsen en alle ondersteuningsplannen van feedback te voorzien.
Wat is eigenlijk de onderliggende gedachtegang om feedback te geven?
Gaat het om het verkrijgen en/of behouden van een bepaald kwaliteitsniveau? Het kan een mooi beeld geven van de afzonderlijke kwaliteiten van consulenten, waarbij eventueel ingezet kan worden om specifiek te coachen om iemand op een hoger niveau te krijgen. Of,
Is het omdat de ondersteuningsplannen door “hulpverleners” in plaats van “indicatiestellers” zijn geschreven en daardoor de hulpvraag vanuit een andere gedachte wordt benaderd?
Sinds de transitie in 2015 is er een verschuiving merkbaar waarbij hulpverleners van baan wissel(d)en en inmiddels werkzaam zijn als Jeugd- of Wmo-consulent. In hoeverre zijn zij in staat om hun hulpverleners-DNA los te laten en zakelijker te denken of te handelen?
Wordt er puur gekeken vanuit het oogpunt van rechtmatigheid of het voorkomen van willekeur. Past de hulvraag wel bij de Jeugdwet of de Wmo? Of is een verwijzing naar de Zvw of de Wlz beter op zijn plaats? Is er sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening of kan één en ander worden opgelost met eigen kracht? Wellicht wordt de feedback gegeven vanuit financiële overwegingen of zelfs bezuinigingen.
Voor een ondersteuningsplan in het kader van de Wmo is het meestal niet zo spannend en zijn dat een (senior) Wmo-consulent of een kwaliteitsmedewerker. Voor een ondersteuningsplan in het kader van de Jeugdwet leest een gedragswetenschapper meestal ook mee.
Van belang is te weten of de feedback wordt gegeven vanuit een adviserende - of een beslissende rol. Want wat gebeurt er na het geven van feedback? Vanuit een adviserende rol kan de feedback slechts als tip worden gegeven. Sterker nog, in theorie kan de feedback ter kennisgeving worden aangenomen, en door de schrijver van het ondersteuningsplan volledig worden genegeerd. Terwijl feedback vanuit een beslissende rol ter hand genomen moet worden en er één of meerdere acties aan verbonden zijn, namelijk het aanpassen van het ondersteuningsplan.
De vraag is of feedback geven helpend is of niet? Deze vraag vind ik moeilijk te beantwoorden. Dat komt door de grote diversiteit aan invalshoeken en visies en wettelijke noodzaak om feedback in te regelen in de processen bij gemeenten. Ik ben van mening dat het geven van feedback slechts ten dele bij kan dragen aan de kwaliteit, omdat een feedbackgever niet het gesprek heeft bijgewoond of de situatie ter plekke heeft beoordeeld. De feedbackgever is slechts in staat om te toetsen aan de hand van wat de schrijver van het ondersteuningsplan op papier heeft gezet. Voor de schrijver kan het als een bevestiging worden ervaren, of een Eureka-moment teweeg brengen en de casus in een heel ander perspectief zetten, maar het kan ook zorgen voor een verschil van inzicht en wrijving veroorzaken. Waar is de inwoner het meest bij gebaat? Dat zal het uitgangspunt van de feedback moeten zijn.