Een gezagsbeëindigende maatregel is een ingrijpend juridisch besluit waarbij het ouderlijk gezag over een kind wordt beëindigd. Dit betekent dat één of beide ouders geen zeggenschap meer heeft over de opvoeding, verzorging en belangrijke beslissingen in het leven van hun eigen kind. De maatregel wordt uitsluitend uitgesproken als een kind ernstig in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd en als de ouder(s) voor langere tijd het kind niet goed kan verzorgen en opvoeden. Het spreekt voor zich dat dit een bijzonder ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel is die diep ingrijpt in het familieleven.
De gezagsbeëindigende maatregel behoort tot de zwaarste kinderbeschermingsmaatregelen en wordt alleen toegepast wanneer andere maatregelen, zoals een ondertoezichtstelling (OTS) en/of een uithuisplaatsing (UHP), onvoldoende zijn gebleken. Het gezag van de ouder(s) wordt dan door de kinderrechter beëindigd. Vanaf dat moment worden de beslissingen over het kind genomen door een voogd, vaak een gecertificeerde instelling of in sommige gevallen een natuurlijke persoon, zoals een pleegouder.
De gezagsbeëindiging is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter beoordeelt per geval of aan de wettelijke gronden is voldaan en of de verzochte gezagsbeëindiging noodzakelijk is in het belang van het kind.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen als;
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij/zij in zijn/haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn,
of de ouder het gezag misbruikt.
Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij/zij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn/haar ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn of haar leeftijd en ontwikkeling. Een kinderrechter dient na te gaan of de gezagsbeëindiging in het concrete geval in redelijke verhouding staat tot het na te streven doel (proportionaliteitsbeginsel) en of het te beogen resultaat niet met een minder ingrijpend alternatief bereikt kan worden (subsidiariteitsbeginsel).
Voor het beëindigen van het gezag is vereist dat de rechter een afweging maakt tussen de belangen van het kind en die van zijn of haar ouder(s). Er kan echter slechts sprake zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag als gebleken is dat voortzetting van de het gezag schadelijk is voor het kind.
Op grond van artikel 1:267 lid 1 BW kan de beëindiging van het gezag worden uitgesproken op verzoek van de RvdK of het Openbaar Ministerie. Wanneer de Raad van de Kinderbescherming niet tot een verzoek als bedoeld in het eerste lid overgaat nadat deze een verzoek tot onderzoek hiertoe van de GI die de ondertoezichtstelling over de minderjarige uitvoert, heeft ontvangen, deelt de RvdK dit schriftelijk mee aan die GI. De GI kan na ontvangst van die mededeling de raad verzoeken het oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het gezag noodzakelijk is. De raad die van de GI zodanig verzoek ontvangt, vraagt binnen twee weken na de dagtekening van dat verzoek het oordeel van de rechtbank of een beëindiging van het gezag moet volgen. In dat geval kan de rechtbank de beëindiging van het gezag ambtshalve uitspreken (lid 2).
Een verzoek tot beëindiging van het gezag kan dus alleen worden ingediend door:
de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK);
Het Openbaar Ministerie (OM).
Er zal in ieder geval een onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de “gezagsbeëindigende maatregel” en in de regel gebeurt dit in beginsel als de kinderen langer dan twee jaren uit huis zijn geplaatst en er geen reëel perspectief is tot thuisplaatsing.
Nee, familieleden zoals grootouders, tantes of ooms kunnen niet zelf een verzoek tot gezagsbeëindiging bij de rechter indienen. Zij kunnen wel hun zorgen over de opvoedsituatie van het kind kenbaar maken bij Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming. Op basis van die meldingen kan een onderzoek worden gestart, wat uiteindelijk eventueel kan leiden tot een formeel verzoek tot gezagsbeëindiging.
De gezagsbeëindiging is in principe definitief. In tegenstelling tot maatregelen zoals ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing, die telkens voor een bepaalde periode worden opgelegd, eindigt het gezag permanent wanneer de uitspraak onherroepelijk is. Ouders kunnen onder strikte voorwaarden en via een aparte procedure proberen om het gezag terug te krijgen, maar dit komt in de praktijk zelden voor en vereist een bijzondere situatie zoals bijvoorbeeld bij de uithuisgeplaatste kinderen in het kader van de toeslagenaffaire. Wanneer de gezagsbeëindigende maatregel wordt uitgesproken wijst de rechter een voogd aan. Deze persoon of organisatie (meestal de GI) draagt dan het gezag en is verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van het kind.