“De plek waar je wieg staat, is nog steeds bepalend voor de kansen die je krijgt”, schrijft de SER in het advies Gelijke kansen in het onderwijs. Hoe dit te doorbreken? Dr. Steven van Eijck, econoom en SER-kroonlid, over het centraal stellen van de leerling en het professionaliseren van leraren.
door: Beatrice Keunen
aan het woord: Steven van Eijk,
fiscaal econoom en SER-kroonlid
“Gisteren haalden we tijdens een overleg over het SER-advies Gelijke kansen in het onderwijs nog een 12-jarige jongen aan, Rashid. Maar vergis je niet, hij kan ook Jan heten, of Cato. Thuis wordt geen, of in elk geval niet goed Nederlands gesproken en de ouders kennen het Nederlandse onderwijssysteem niet. Rashid wil naar de havo, maar zijn ouders kunnen hem hierbij niet begeleiden. En school zegt, ondanks Rashids goede scores, ‘gezien jouw achtergrond, begin maar op het vmbo’.
“De coronacrisis heeft zijn mogelijkheden verder ingeperkt, omdat er thuis maar één laptop is en zijn broers en zussen daarop willen gamen. Zijn ouders kunnen hem niet helpen bij de online-schoolvakken. Grote kans dat deze jongen als gevolg van dit alles start op het vmbo.
“Rashid staat symbool voor de vele duizenden kinderen in Nederland voor wie het huidige onderwijssysteem ongelijke kansen niet recht trekt, sterker nog: almaar vergroot. En tegenover hem staat Petra, dochter van twee hoogopgeleide ouders, moeder biologe, vader marketingdirecteur. Tijdens de lockdown krijgt ze een eigen laptop, ze heeft een eigen slaapkamer. Ouders en Petra bespreken de zelfdiscipline die dochter in deze omstandigheden moet opbrengen, ze komt er fluitend doorheen.
“In beide huishoudens is het overigens heel huiselijk en gezellig, de ouders hebben het beste met hun kinderen voor. Het gaat om hoe de kinderen kunnen worden ondersteund in het ontwikkelen van hun talenten, en daarmee om het vergroten van hun kansen, op een plaats in de samenleving die hen pást.”
“Open deuren zijn het die ik nu ga noemen: de kwaliteit van het basis- en voortgezet onderwijs is onvoldoende en de onderwijsprestaties van leerlingen op het gebied van taal en rekenen zijn in de afgelopen jaren afgenomen. Er is sprake van een lerarentekort, een te grote werkdruk, te volle klassen en te grote verschillen in kwaliteit tussen scholen en schoolleiders.
“En dan is er nog steeds – terwijl we al jaren weten dat het niet werkt – het systeem van de vroege selectie, zoals je ook bij Rashid zag. Dit alles draagt niet bij aan het vergroten van de kansen om je talenten te laten zien, en dat geldt des te meer voor kinderen van wie de wieg in bepaalde wijken staat.”
“De coronacrisis, die lang aanhield, heeft deze problematiek vergroot en zichtbaarder gemaakt. De kloof tussen kinderen met een stimulerende en faciliterende thuisomgeving, en zij die dat moeten missen, wordt groter. Alle leerlingen zijn opeens, en meer dan ooit, aangewezen op het thuisfront, en als dat niet kan, dan zegt dat genoeg.
“Een oplossing lijkt het afstandsonderwijs. Maar ik zet daar mijn vraagtekens bij. Een leerling achter een scherm, je weet niet hoe het daarmee gaat. De interactie, de relatie is totaal anders. En als de thuisomgeving dan weinig inspirerend is, dan is dat een volkomen ander perspectief dan in de klas, waar iemands talenten in het ideale geval worden gezien en naar boven gehaald.
“Kortom, de conclusie is niet anders dan dat het huidige onderwijssysteem kansenongelijkheid in specifieke gevallen vergroot, en de coronacrisis deed daar nog een schep bovenop.”
“Dat kinderen hun talenten niet kunnen ontwikkelen zoals die in potentie bij hen aanwezig zijn. Ze moeten op te jonge leeftijd een keuze voor het vervolgonderwijs maken, terwijl zij zichzelf nog maar amper kennen. De kansen op de arbeidsmarkt worden door verkeerde keuzes verkleind. Er ontstaat een inkomensachterstand die niet meer is in te halen. Kansen om je te ontplooien, worden onbenut gelaten. En deze leerlingen kunnen niet het maximale uit zichzelf halen. Dat is in mijn optiek onrechtvaardig. Trek je het gelijk, zodat Rashid zich net zo kan ontwikkelen als Petra, dan heeft de hele samenleving daar baat bij.”
“Op scholen komt het fenomeen kansenongelijkheid nu bovendrijven. Daar wordt het zichtbaar. Dat betekent dat school ook de grote gelijkmaker moet zijn, en dat is nu niet zo. Kansenongelijkheid moet je zién, verklaren en er moet actie op worden ondernomen. En dat vraagt om professionalisering van leraren, schoolleiders en andere betrokkenen om leerlingen heen.”
“Bij OCW moet een groep beleidsmakers aan de slag om de vertaalslag te maken, waardoor talenten van kinderen tijdens hun schooljaren maximaal worden ontplooid. Dát moet de focus zijn, in plaats van een onderwijsvisie op gemiddelde leerlingen, op bij wijze van spreken ‘hopen dat iedereen er met een zesje wel komt’. Gemiddelde leerlingen bestaan echter niet, elk kind is anders. Vanuit die gedachte moeten we ook aandacht hebben voor kinderen die heel hoog scoren en zich misschien wel vervelen. De onderwijsvisie moet meer op maat.”
“De gelden van het Nationaal Programma Onderwijs zijn tijdelijk, maar bieden wel de mogelijkheid om structurele veranderingen in gang te zetten. Daarnaast is kansenongelijkheid tegengaan in wezen geen botte discussie over geld, maar een genuanceerde dialoog over: hoe kunnen we het onderwijs zo inrichten en leraren in staat stellen en opleiden, om ervoor te zorgen dat leerlingen zo optimaal mogelijk hun talent kunnen ontplooien? Het betekent dat zij in die onderwijspraktijk ondersteuning moeten krijgen om dat te kunnen doen. Dat kan niet in een overvolle klas.
“En dan blijkt uit onderzoek ook dat scholen met kinderen van ouders met een lager inkomen, juist minder ervaren docenten trekken. Ook is daar vaker sprake van veel lesuitval. Op die scholen moeten dus juist de best denkbare docenten lesgeven, moeten de best denkbare schoolleiders aan het roer staan. Daar moeten de ontplooiingskansen met een jaar worden verlengd; de vroege selectie moet weg, kleine klassen zijn noodzaak, met hulp van bijvoorbeeld onderwijsassistenten in de klas. En ja, daar hangt een prijskaartje aan. Investeer ongelijk om gelijke kansen te bewerkstelligen, is daarom ons advies.”
“Zij zijn het goud voor hun leerlingen. De overheid moet hen helpen om talenten aan te kunnen boren bij kinderen. Zij moeten zelf open staan voor professionalisering ten aanzien van het begrip kansenongelijkheid. Tegen kinderen die het minder goed doen, zeggen: ‘Mooi mens ben je, we gaan aan jouw talenten werken.’”
“Zoals gezegd, kijken wij als SER vanuit een ander perspectief: naar de sociaaleconomische dimensie en breder dan het onderwijs alleen. Wij hebben de levensloop van een kind als uitgangspunt genomen, van de wieg, via het funderend onderwijs, tot en met de eerste stappen op de arbeidsmarkt. De kinderen zijn ervaringsdeskundigen, van hen kun je leren wat wel en wat niet werkt.
“(Oud-)leerlingen waren ook aanwezig tijdens dialoogbijeenkomsten die wij organiseerden. Van hen kregen we informatie die ertoe doet. Het meest opvallend? Leerlingen die opeens tijdens school ‘het licht zien’ omdat er een leraar is die er voor hen toe doet, die vertrouwen in hen heeft.”