Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

Initiatiefnemer JIM reageert op besluit over steunfiguur in de jeugdzorg

Kan er een wet komen waarmee jongeren in een jeugdzorg recht krijgen op een zelf aangewezen steunfiguur? Die vraag onderzocht de Universiteit Leiden in opdracht van de Tweede Kamer. De conclusie is: het kan wel, maar het is niet duidelijk of de wet uitvoerbaar is, wat de noodzaak van deze wet is en of jongeren, ouders en steunfiguren behoefte hebben aan zo’n wet. Orthopedagoog en bedenker van het initiatief Jouw Ingebrachte Mentor Levi van Dam fileert de argumentatie.

30 november 2023

Artikelen

Artikelen

Jongeren krijgen niet bij wet recht op een steunfiguur in een jeugdzorgtraject, concludeert staatssecretaris Maarten van Ooijen. Praktische uitvoerbaarheid en twijfel over de effectiviteit houdt wetgeving hierover tegen. In plaats daarvan trok de staatssecretaris geld uit zodat negen jeugdhulpaanbieders in samenwerking met JIMwerkt nog zo’n 3.000 jeugdprofessionals kunnen toerusten in het werken met JIM’s. JIM staat voor Jouw Ingebrachte Mentor. Het idee achter deze aanpak is dat jongeren aan het begin van een jeugdzorgtraject een volwassene uit hun netwerk aanwijzen die naast hen staat en op een gelijkwaardig niveau meepraten met de hulpverleners. Tot dusver zijn er 5.400 professionals opgeleid in het werken met JIM.

Op de juiste weg

“Het geld voor opleidingen is heel fijn,” zegt bijzonder hoogleraar Veerkrachtig opgroeien Levi van Dam. Hij is de medebedenker van de JIM-methode. “Ons doel is om 15.000 professionals op te leiden in het werken met JIM. Dus we zijn op de juiste weg.” Toch had Van Dam liever gezien dat jongeren wel wettelijk recht zouden krijgen op een JIM. Een aantal conclusies uit het onderzoek staan recht tegenover de praktijk van de JIM’s die hij kent en het onderzoek dat stichting JIM zelf deed.

Zo is het volgens de Universiteit Leiden moeilijk om de effectiviteit van een steunfiguur te bewijzen. “Het is een beetje alsof je betwijfelt of het hebben van sociale relaties bijdragen aan onze mentale gezondheid,” pareert Van Dam. Hij verwijst naar de longitudinale studie van Harvard University, waarin keer op keer blijkt dat goede relaties de belangrijkste factor zijn voor geluk.

Geen steunfiguur

Uit het onderzoek van de Universiteit Leiden komt daarnaast naar voren dat niet elke jongere zich kan of wil laten bijstaan door een steunfiguur. Van Dam: “Het is mogelijk dat jongeren geen steunfiguur willen, maar het is onzin dat ze er wel een steunfiguur willen maar dat die er niet is. Uit onze onderzoeken blijkt dat 80 procent een JIM weet te vinden in gemiddeld 33 dagen. De helft van hen vindt meteen een JIM, de andere helft heeft daar soms drie maanden ondersteuning bij nodig. Zij willen wel een JIM, maar ze weten soms niet wie ze moeten vragen of vinden het te spannend om een steunpersoon te vragen.”

Van Dam vervolgt: “Bijvoorbeeld omdat ze bang zijn dat het de familierelatie onder druk zet. Het kan ook voorkomen dat iemand zo’n klein netwerk heeft dat ze het niet durven te vragen aan die bekende omdat de relatie met die persoon heel fragiel is. Dat zou je als hulpverlener als belangrijk signaal moeten zien en therapeutiseren: je moet het onderdeel maken van je behandeling. Het kan toch niet zo zijn dat een jongere zulke heftige sores heeft dat er iemand van de jeugdzorg komt helpen en dat er niemand in diens omgeving is waarmee deze jongere de sores kan delen?’” Als een jongere zegt dat hij geen steunfiguur wíl, bijvoorbeeld omdat hij een kleine behandeling gaat doen en daar geen steunfiguur voor nodig heeft, dan is dat zijn goed recht, zegt de bijzonder hoogleraar. Maar dat is volgens hem nog geen argument om het niet in de wet te zetten: “De wet zou een jongere het recht geven op een steunfiguur bij een jeugdzorgtraject te betrekken. Ze worden niet verplicht om dat te doen.”

Profs kunnen niet

Samenwerking met het informele netwerk is ‘expliciet onderdeel van de professionele standaard van jeugdprofessionals’, schrijft de staatssecretaris. Dit gebeurt echter nog lang niet overal. De hoop van voorstanders van deze wet was dat deze wet een cultuuromslag zou veroorzaken naar meer samenwerking met het informele netwerk. De staatssecretaris gebruikt het feit dat jeugdzorgverleners niet altijd met het informele netwerk samenwerken als argument tégen de wet.

Van Dam: “Als het ingewikkeld wordt, worden de JIM nu vaak buiten spel gezet. Ik sprak een JIM die de kamer werd uitgezet toen de professionals besloten of een kind uit huis geplaatst werd. De JIM was tegen een uithuisplaatsing, maar werd geconfronteerd met het besluit het kind wél uit huis te plaatsen. En of de JIM deze boodschap dan even aan de moeder en zoon wilde mededelen, omdat het gezin beter naar de JIM luisterde dan naar de hulpverleners.” Zo werkt het niet, aldus Van Dam: “Een wettelijke verankering van de JIM, of een steunfiguur, zou helpen om de positie van JIM’s in zo’n complexe situatie te verstevigen.”

In het algemeen heeft hij het idee dat de jeugdzorgverleners een te stevige positie hebben ten opzichte van de gezinnen. “Je kan als gezin weinig inbrengen tegen jeugdzorg. Als je de zorg wil afbouwen ben je verdacht. Een wettelijke positie voor een steunfiguur zou die verhouding iets beter in balans brengen.”

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.