Het CPB komt vandaag met een onderzoek waaruit blijkt dat het aantal gecontracteerde aanbieders geen invloed heeft op het aantal kinderen in jeugdzorg. Onderzoeker Niels Uenk constateert dat dergelijke aannames – door het CPB dus nu ontkracht - vaak aan de basis staan van inkoopkeuzes. Lees zijn nieuwe artikel over het CPB onderzoek, en wat succesvolle gemeenten met elkaar gemeen hebben.
Na een periode waarin veel gemeenten wmo-voorzieningen en jeugdzorg inkochten middels Open House-systemen, lijkt deze manier van inkopen sinds enkele jaren meer en meer uit de gratie te raken. Hoewel anno 2021 nog steeds bijna 90% van de maatwerkvoorzieningen Wmo, en 84% van de individuele voorzieningen jeugd via Open House (of vergelijkbare methoden) zijn ingekocht (PPRC, Monitor gemeentelijke zorginkoop 2021) nemen deze percentages al enkele jaren af. In steeds meer regio’s zijn er concrete plannen voor een ommezwaai naar selectieve inkoop, bijvoorbeeld het contracteren van hoofdaannemers die voor een vast budget alle jeugdhulp moeten organiseren.
Gemeenten die afstappen van Open House dragen daarvoor vaak meerdere redenen aan, die allen in verband staan met een ‘te groot aantal gecontracteerde aanbieders’. Gemeenten vinden het lastig om overzicht te bewaren, kwaliteit te borgen en afspraken te maken over transformatie. En – last but not least – Open House wordt vaak ook in verband gebracht met hoger zorggebruik en daarmee de tekorten op de gemeentebegroting. De aanname is dan ‘aanbod creëert vraag’. Het oplossen van die tekorten – zeker voor jeugdzorg – heeft bij veel gemeenten (logischerwijs) een hoge prioriteit en is dus een belangrijk leidmotief bij de nieuwe inkoopplannen.
Maar is het wel verstandig om het roer zo drastisch om te gooien? De meeste gemeenten zoeken snelle oplossingen voor de problemen in het sociaal domein. Ze kiezen de vlucht naar voren: de inkoopsystematiek moet over een andere boeg. Soms overweegt men zelfs een inkoopsystematiek aan de andere kant van het spectrum: bijvoorbeeld van Open House naar één hoofdaannemer die de hele jeugdhulp moet organiseren. De nieuwe plannen zijn vaak doorspekt met wensdenken en aannames gemaakt met een roze bril op. Het ontbreekt nogal eens aan een kritische blik en gedegen vooronderzoek. Sommige gemeenten gaan simpelweg af op mooie verhalen van een andere gemeente.
Gemeenten doen er goed aan om echt te onderzoeken waar huidige problemen vandaan komen, en wat daarvoor werkelijk een goede oplossing is. Kijk daarbij dan vooral met een open blik, en neem onafhankelijke onderzoeksresultaten daarin mee. Bijvoorbeeld een onderzoek dat vandaag is gepubliceerd door het Centraal Planbureau. In dit onderzoek naar inkoopeffecten op zorgvraag in de jeugdhulp prikt het CPB een hardnekkige mythe door die leeft rondom Open House: creëert aanbod nu werkelijk vraag? Het CPB onderzocht op basis van gegevens uit de Monitor Gemeentelijke Zorginkoop 2018 en 2019 en CBS-microdata over jeugdzorggebruik of gemeenten met ‘lichte selectie’ meer kinderen in jeugdzorg hebben dan gemeenten met ‘strenge selectie’. Lichte selectie betekent dat gemeenten raamovereenkomsten sluiten met alle aanbieders die aan de voorwaarden en geschiktheidseisen voldoen (lees: Open House). Strenge selectie betekent dat gemeenten een beperkt aantal contracten gunnen op basis van gunningscriteria: dit varieert van één hoofdaannemer tot enkele aanbieders per zorgvorm of perceel. Het CPB vergeleek de ontwikkeling van jeugdzorggebruik (met en zonder verblijf) van 2011 (nog voor decentralisaties) tot en met 2019.
Wat blijkt? Lichte of strenge selectie – en daarmee het aantal zorgaanbieders dat gemeenten gecontracteerd hebben – heeft geen invloed op het totale aantal jeugdigen in jeugdzorg. Bij jeugdhulp zonder verblijf hebben gemeenten met strenge selectie wel meer eerstelijns jeugdhulp (vrij toegankelijk: bijvoorbeeld jeugdhulp door een wijkteam) – en dus minder tweedelijns – dan bij gemeenten met lichte selectie. Aangezien diverse gemeenten met strenge selectie juist hoofdaannemers contracteren die jeugdhulp zoveel mogelijk ‘beschikkingsvrij’ en ‘dichtbij’ moeten organiseren, is dit beeld niet verrassend. De optelsom van alle jeugdigen in eerste en tweedelijns jeugdzorg komt in beide groepen gelijk uit. Ook bij jeugdzorg mét verblijf is er geen significant verschil in zorggebruik bij lichte of strenge selectie. Het CPB analyseerde ook het gemiddelde aantal kinderen in jeugdzorg zonder verblijf ten opzichte van het aantal gecontracteerde aanbieders. Ook uit die analyse bleek dat er geen correlatie tussen die twee factoren bestaat. Een zorgvolume-opdrijvend effect door meer aanbieders te contracteren blijkt in de jeugdzorg dus niet aanwezig. Althans, het wordt niet beïnvloed door strenge of lichte selectie, noch door het absolute aantal gecontracteerde jeugdhulpaanbieders in de periode waarin het CPB onderzoek deed.
Terug naar de gemeenten met hun drastische inkoopplannen. Mijn doel met dit artikel is niet om een lans te breken voor Open House. Natuurlijk zijn er legio andere redenen waarom Open House niet de heilige graal van álle gemeentelijke zorginkoop is. Om maar iets te noemen: Open House kan zorgen voor versnippering van het zorglandschap. Voor bepaalde zorgvormen en specialistische voorzieningen is dat zeer onwenselijk – soms is een bepaalde schaal nodig om een voorziening in stand te houden. Daarnaast heeft Open House nog wel meer uitdagingen en nadelen. Maar… er is geen enkele inkoopsystematiek die alleen maar voordelen heeft. Gemeenten die een overstap willen maken naar andere vormen van opdrachtgeverschap, doen er dus goed aan om andere modellen met dezelfde kritische blik te bekijken en onderzoeken, als hun huidige stelsel.
En dan nog even dit. Gemeenten die het qua kosten en kwaliteit van jeugdzorg relatief goed doen, lijken één ding gemeen te hebben. En dat is niet een bepaalde manier van inkopen (lichte of strenge selectie, Open House of hoofdaannemers). Die gemeenten houden langdurig vast aan hun koers en uitgangspunten, terwijl zij binnen die kaders het gemeentelijk opdrachtgeverschap continu doorontwikkelen. Dus niet die ‘andere boeg’ om onvermijdelijke problemen op te lossen, maar stap voor stap leren en bijsturen binnen het huidige model. Interessant genoeg geeft ook het recente CPB-onderzoek aanwijzingen dat inkoop ‘over de andere boeg’ vaak niet de voordelen oplevert waar gemeenten op hopen. In de onderzoeksperiode 2018 – 2019 zijn er ook gemeenten overgestapt van ‘lichte’ naar ‘strenge’ selectie. Het CPB ziet deze groep als een restgroep ‘selectie veranderd’ en doet er geen uitspraken over. Echter, uit de grafieken blijkt dat juist deze groep gemeenten het qua groei van het aantal kinderen in jeugdzorg (zowel zonder als met verblijf) het slechtste doet.
Bronnen:
CPB-onderzoek
Monitor gemeentelijke zorginkoop 2021, PPRC.