Het kabinet en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gaan de komende periode in gesprek over betere jeugdzorg voor kinderen die het nodig hebben en een structurele oplossing voor gemeentelijke tekorten voor die zorg. Zij doen dit naar aanleiding van onderzoek, dat laat zien dat gemeenten in 2019 1,6 à 1,8 miljard euro meer uitgeven aan jeugdzorg dan dat ze aan middelen vanuit het Rijk hiervoor ontvangen. Dit wordt veroorzaakt doordat gemeenten met name vanaf 2017 flink meer uitgeven. Het is de vraag of het kostenniveau op termijn houdbaar is. Dit laat de noodzaak van een structurele oplossing zien. De gesprekken gaan over een combinatie van structureel extra budget en maatregelen om de Jeugdwet financieel beheersbaar te maken. Dit is een gezamenlijke opgave van Rijk en gemeenten.
AEF heeft in 2020 in opdracht van het Rijk en de VNG een onderzoek uitgevoerd met als hoofdvraag hoeveel middelen gemeenten structureel nodig hebben om hun taken voor wat betreft de jeugdzorg goed uit te kunnen voeren. Hieruit blijkt dat gemeenten 1,6 - 1,8 miljard euro meer uitgeven aan jeugdzorg in 2019 dan dat ze aan middelen vanuit het Rijk hiervoor ontvangen. In de jaren 2019 tot en met 2022 ontvangen gemeenten tijdelijk extra middelen, € 420 miljoen in 2019, en € 300 miljoen jaarlijks in 2020, 2021 en 2022.
Met name vanaf 2017 stijgen de uitgaven van gemeenten jaar op jaar flink. In 2015 en 2016 waren het budget en de uitgaven nog in evenwicht. Oorzaken voor deze toename zijn dat kinderen steeds langer jeugdhulp ontvangen, waardoor het aantal kinderen dat jeugdhulp ontvangt in totaal toeneemt, en dat de gemiddelde prijs per cliënt omhoog is gegaan. Het aantal kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclasseringsmaatregel is in de periode 2015 - 2019 afgenomen. Het onderzoek van AEF heeft nog geen inzicht geboden in de oorzaken van de langere duur van de jeugdhulp en de hogere gemiddelde prijs. Uit het onderzoek blijkt dat investeren in preventie niet leidt tot minder kosten in de Jeugdwet. Wel kan het zo zijn dat er betere hulp wordt gegeven en er besparingen zijn op andere terreinen, maar dat is niet verder onderzocht.
In het onderzoek is ook gekeken naar een aantal maatregelen die gemeenten kunnen nemen om de Jeugdwet doelmatiger en doeltreffender uit te voeren. Vijf van de onderzochte maatregelen leiden daadwerkelijk tot een mogelijke besparing van in totaal € 190 tot € 240 miljoen per jaar. AEF constateert dat het onderzoek aanleiding geeft tot een discussie over het beoogde voorzieningenniveau van de Jeugdwet. De conclusies van het onderzoek bieden handvatten voor het uitwerken van extra maatregelen. Aan het Rijk wordt geadviseerd om op onderdelen de uitgangspunten van de Jeugdwet te heroverwegen en samen met gemeenten een fundamentele discussie te voeren over het gewenste voorzieningenniveau. Ook wordt gemeenten geadviseerd de belemmeringen voor uitstroom te onderzoeken en daarop te sturen en het beleid aan te scherpen op basis van inzichten uit het onderzoek.
De fundamentele vraag ligt voor op welke manier zorg voor jeugd op een passend niveau kan worden gehouden met voldoende budget en er tegelijkertijd grip komt op de uitgaven. Dit vraagt om een gezamenlijke inzet van Rijk en gemeenten, zowel als het gaat om mogelijke aanpassingen in de Jeugdwet als in de uitvoering daarvan door gemeenten. Rijk en VNG gaan deze fundamentele discussie voeren. De gesprekken tussen Rijk en VNG zullen gaan over een structurele oplossing in termen van benodigd budget en aanpassing in het stelsel vanaf 2022 om de Jeugdwet financieel beheersbaar te maken. Eind februari zullen, tussentijds, de contouren van mogelijke scenario’s van middelen en maatregelen worden besproken. De gesprekken zullen tijdig worden afgerond, zodanig dat de opbrengsten inbreng zijn voor de kabinetsformatie. De bestuurlijke weging dient als zwaarwegende inbreng voor het nieuwe kabinet. Als Rijk en VNG er samen niet uitkomen, wordt gezamenlijk een commissie van wijzen benoemd om met een arbitrage advies te komen. Besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
VNG en Rijk gaan met aanbieders, professionals en cliënten in gesprek over de uitkomsten van het onderzoek en de vervolgstappen.