Kinderrechter Marieke Engbers schreef vorige week in de Volkskrant dat ze in haar werkzame leven vele machtigingen tot uithuisplaatsing heeft afgegeven. (1) Maar, zei ze, nooit vanwege een belastingschuld of een conflict met de Belastingdienst. In de dossiers kwam ze nooit een woord over toeslagenouder of toeslagenaffaire tegen. Kinderen worden, aldus Engbers, uit huis geplaatst vanwege een onveilige opvoedsituatie, veroorzaakt door psychiatrische of persoonlijkheidsproblematiek, zwakbegaafdheid, complexe relatieproblemen, echtscheidingsstrijd, verslavingen, huiselijk geweld of een combinatie van deze factoren. Soms zijn er ook financiële problemen, maar dat is volgens de kinderrechter wel de minste zorg. Voordat tot een uithuisplaatsing wordt overgegaan, is er al van alles geprobeerd om de onveilige opvoedsituatie weer op een enigszins acceptabel niveau te krijgen. Pas als dit niet tot voldoende resultaat leidt, wordt een kind uit huis geplaatst, stelt Engbers. Maar juist dat laatste valt te betwijfelen.
Niet alleen ik trek dat in twijfel: Engbers zelf ook, want verderop in haar stuk laat ze weten dat de jeugdhulp kampt met wachtlijsten, bureaucratie en personeelstekorten. Tal van andere auteurs onderstrepen bovendien dat risicomijding, procedureel gedrag, medicalisering en een overdaad aan regels leidt tot pervertering van de jeugdhulp. Nog daargelaten dat uithuisplaatsingen vaak meer leed veroorzaken dan dat het leed voorkomt, zoals Harriet Duurvoort een dag eerder in diezelfde krant beschrijft. (2)
Hoe vaak worden kinderen uit huis geplaatst zonder dat de ouders de kans hebben gekregen om met hun sociale netwerk zelf een plan te maken? Hoe vaak is serieus werk gemaakt van het zogenaamde kringvergrotend werken, een manier van werken om de brede sociale kring erbij te halen? Waarschijnlijk niet vaak. Bij kinderrechters en hulpverleners leeft nog een sterk geloof dat de overheid via haar gesubsidieerde instanties het beste kan zorgen voor veiligheid, en dat het sociale netwerk geen stabiele steun kan leveren of zelfs een probleem vormt. De overschatting van de professionele capaciteit en de onderschatting van de civiele capaciteit laat zich zien in het onvoorstelbaar hoge aantal jeugdbeschermingsmaatregelen, de laatste jaren boven de 40.000 (tegen 4200 in 1972). We hebben heel veel jeugdhulpverleners en heel veel pleegouders nodig als we ouders en hun sociale netwerken niet vertrouwen. Ik bepleit al jaren om de budgetten voor jeugdhulp niet te laten groeien, omdat het uitstel van noodzakelijke veranderingen in de hand werkt.
Deze week zijn er drie Kamermoties aangenomen die – als VNG, gemeenten en hulpverleningsinstanties van de moties afweten en er vervolgens ook werk van gaan maken – snel een einde kunnen maken aan het onrecht dat toeslagenouders en hun kinderen is aangedaan. Het gaat om de moties van Van der Staaij (SGP), Peters (CDA) en Maijer (PVV). De drie moties tezamen pleiten ervoor om werk te maken van het wettelijk recht dat ouders en kinderen hebben op het maken van een familiegroepsplan. Als dat plan, dat de familiegroep zelf maakt, de veiligheid adresseert, dan vervallen de dwangmaatregelen van de overheid. Van dat recht op het maken van een eigen plan wordt op dit moment weinig gebruik gemaakt. Families weten vaak niet dat ze dat recht hebben en instanties wijzen hen er onvoldoende op dat ze hiervan gebruik kunnen maken. Als ze dat al doen, zal dit voor een deel van de gedupeerden van de toeslagenaffaire ook geen optie zijn. Gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor de jeugdhulp, en zij besteden dit veelal uit aan hulpverleners van Veilig Thuis of buurtteams, functionarissen die in de ogen van ouders een belang hebben en juridisch ook de plicht hebben om zorgen over veiligheid te melden.
Met het oog op het laatste, roepen de moties de VNG en gemeenten op om gebruik te maken van zogenaamde Eigen Kracht-conferenties. Dit zijn bijeenkomsten die georganiseerd worden door een onafhankelijk persoon, een betaalde en daarvoor opgeleide vrijwilliger die ouders en hun sociale netwerk ondersteunt bij het maken van een plan. Anders dan de eerder genoemde hulpverleners, hebben deze personen geen belang, maar wel een flink aantal uren om een conferentie voor te bereiden zodat de familiegroep een plan kan maken.
Het uitvoeren van de drie moties vraagt echter om een andere manier van denken en werken: niet de overheid zorgt voor veiligheid, maar de samenleving. Dit vraagt een andere houding van professionals, een omslag die getypeerd kan worden als: ‘van verhelpen en helpen’ naar ‘mensen stimuleren om zichzelf en elkaar te helpen’; van ‘wantrouwen’ naar ‘vertrouwen in mensen en processen’. Dat laatste zal het meest ingewikkeld blijken.
Hulpverleners in de jeugdhulp, maar ook in het brede sociale domein, staan onder druk om risico’s te taxeren. Liever mijden ze onzekerheden. Zij willen, net als hun bestuurders, namelijk niet afgerekend worden op veiligheidsincidenten die de pers halen. Dit heeft er mede voor gezorgd dat hulpverleners bij wijkteams of medewerkers van Veilig Thuis zich zijn gaan toeleggen op een beoordelende modaliteit: een onderscheid maken tussen ouders die als pedagogisch zwak ofwel als goed genoeg te boek staan; een onderscheid tussen bokken en schapen. De plicht van professionals om onveiligheid te melden, heeft ertoe geleid dat ouders bij het schoolplein tegen elkaar zeggen: ‘nooit iets tegen de juf zeggen, ze pakken zo je kind af’. Zodoende kampen sociale wijkteams met het probleem om vertrouwen te winnen, terwijl deze verhalen ook over hen de ronde doen. Een wantrouwen dat toeslagenouders maar al te goed kennen.
Vertrouwen in mensen en processen impliceert dat medewerkers er zelf diepgaand van overtuigd zijn dat er geen bokken en schapen in deze wereld zijn. Sommige mensen hebben weinig te verliezen, hebben geen goede voorbeelden gehad of hebben bepaalde morele leerprocessen in hun leven gemist. Juist deze mensen zijn gebaat bij een perspectief, nieuwe kansen, positieve verwachtingen en herstel van relaties met het oog op sociale inbedding. De brede kring van mensen aanspreken rond het gezin dat worstelt met bestaansonzekerheid en onveiligheid, daar komt het op aan. Rond deze mensen staan ooms en tantes, buren en anderen die willen dat het goed met hen gaat. Dat geldt ook voor de gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire die met uithuisplaatsingen of andere jeugdbeschermingsmaatregelen te maken hebben gehad. Nu stroopt de overheid via instanties voortdurend de mouwen op, in het werken met de drie aangenomen moties komt de leefwereld aan zet.
Kinderen worden dus wel degelijk te snel uit huis geplaatst. Het werk van kinderrechters als Marieke Engbers is het sluitstuk van falende systemen. Wij – VNG, gemeenten en hulpverleners – moeten er voor zorgen dat kinderrechters als Marieke Engbers nauwelijks machtigingen tot uithuisplaatsing meer hoeven af te geven. Mocht het er toch van komen, dan zou eerst gevraagd moeten worden of er een gelegenheid is geboden aan de familie om een familiegroepsplan op te stellen. Of dat er geprobeerd is om de sociale kring te vergroten. Jeugdbeschermingsmaatregelen ontstaan doordat de kracht van de samenleving niet benut of zelfs gewantrouwd wordt. De consequenties zien we elke dag terug, en dat moet ophouden.
https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/opinie-kinderen-worden-echt-niet-uit-huis-geplaatst-om-een-belastingschuld~b345d9d1a/
https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/jongeren-kunnen-pijnpunten-in-jeugdzorg-zelf-verrassend-helder-benoemen~b79d6d2d/