Na gedwongen uithuisplaatsing gaan vier op de tien kinderen terug naar huis. Van deze kinderen wordt een op de vier opnieuw uit huis geplaatst. Bovendien komt de uithuisplaatsing vaak onverwachts. Dit blijkt uit Leids onderzoek in opdracht van het WODC.
Het is het eerste onderzoek waarin de praktijk van gedwongen uithuisplaatsingen en terugplaatsingen van kinderen zo grondig onder de loep wordt genomen. In opdracht van het WODC analyseerden juristen en pedagogen van de Universiteit Leiden de dossiers van honderden kinderen die in 2018 door de kinderrechter uit huis werden geplaatst (‘gedwongen uithuisplaatsingen’). De onderzoekers volgden de kinderen tot eind 2023.
Al jaren uiten wetenschappers, politici en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd hun zorgen over de vraag of jeugdbeschermers wel genoeg doen om kinderen na een uithuisplaatsing te herenigen met hun gezin. 'Mensen- en kinderrechten zijn duidelijk: een kind moet na uithuisplaatsing zo snel mogelijk weer worden herenigd met zijn ouders als de thuissituatie dat toelaat', zegt Mariëlle Bruning, hoogleraar Jeugdrecht, de hoofdonderzoeker van dit rapport. 'Uit ons onderzoek blijkt dat 39 procent van de kinderen die uit huis zijn geplaatst, is teruggeplaatst bij de ouders. Van deze kinderen werd een op de vier binnen een paar jaar opnieuw uit huis geplaatst.'
Bij 43 procent van de kinderen die uit huis werden geplaatst, gebeurde dat op basis van een spoedmachtiging door de rechter. De spoeduithuisplaatsing is een crisismaatregel die doorgaans op dezelfde dag aan de rechter wordt verzocht en uitgevoerd. De rechter hoort de ouders en kinderen niet vooraf, maar pas na de uithuisplaatsing.
Voor ouders en kinderen komt deze beslissing meestal onverwachts, waardoor zij niet voorbereid zijn op een uithuisplaatsing. Dit wordt vaak als zeer ingrijpend ervaren, omdat er plotseling afscheid moet worden genomen. ‘Dit cijfer is heel hoog en wij vinden dat het aantal spoeduithuisplaatsingen echt omlaag moet’, zegt Bruning. ‘Deze maatregel heeft een grote impact op ouders en kinderen en wringt al snel met het fundamentele recht op gezinsleven.’
Na een uithuisplaatsing komen de meeste kinderen terecht in een pleeggezin (67 procent) en 27 procent wordt geplaatst in een instelling of crisisgroep. Kinderen blijven vaak niet op die plek: 42 procent van de uithuisgeplaatste kinderen wordt overgeplaatst naar een andere verblijfplek, bijvoorbeeld van een pleeggezin naar een instelling. Gemiddeld werden deze kinderen meer dan twee keer overgeplaatst in de vijf tot zes jaar dat de onderzoekers meekeken. Een enkeling werd zelfs dertien keer overgeplaatst.
Sabine van der Asdonk, universitair docent gezinspedagogiek: ‘Een overplaatsing is heftig, omdat een kind opnieuw aan een nieuwe situatie moet wennen en daarbij weer een band moet opbouwen met nieuwe opvoeders. Uit ons onderzoek blijkt bovendien dat de kans op terugplaatsing bij de ouders kleiner is wanneer een kind tijdens de periode van uithuisplaatsing vaker is overgeplaatst. Het is dus van groot belang dat overplaatsingen zo veel mogelijk worden voorkomen.’
Als ouders hulp krijgen tijdens de periode dat hun kind uit huis is geplaatst, dan is de kans meer dan twee keer zo groot dat het kind teruggeplaatst wordt bij de ouders. Betrokkenen zeggen dat het lang duurt voordat ouders hulp krijgen. Ook is het hulpaanbod te laag en zijn er veel wisselingen van jeugdbeschermers, waardoor hulp minder snel van de grond komt. Niet alleen kunnen problemen dan verergeren, maar ouders krijgen hierdoor ook het gevoel dat de terugplaatsing van hun kind in huis geen prioriteit heeft.
‘Omdat hulp zo sterk samenhangt met de kans op terugplaatsing, moet er voldoende passende en tijdige hulp beschikbaar zijn. Denk aan therapie voor ouders, zodat zij hun eigen jeugdtrauma’s kunnen verwerken, of aan gezinstherapie’, zegt Daisy Smeets, universitair docent gezinspedagogiek. Ook zeggen ouders en jongeren ondersteuning te missen na een terugplaatsing. 'Ze hebben behoefte aan nazorg. Wanneer gezinnen weer herenigd zijn en 24/7 bij elkaar zijn, lopen ze tegen uitdagingen aan en kunnen situaties ontstaan waarin het eerder mis ging. Juist in deze periode zijn steun en begeleiding cruciaal.'