Sinds de decentralisatie van de jeugdzorg krijgen gemeenten te maken met veel en verschillende aanbieders van hulpverlening en met maatregelen. Gemeenten moeten zaken doen met grote en kleine aanbieders, gespecialiseerde aanbieders en generalisten. Mijn ervaring is dat gesprekken met deze aanbieders nog niet altijd even goed verlopen. Partijen starten er altijd enthousiast mee, maar zijn vaak aan het einde teleurgesteld. Het proces is niet verlopen zoals verwacht en de uitkomsten zijn niet zoals gehoopt. Hoe komt dit? En hoe kun je dat oplossen?
Eén van de redenen dat een ‘dialoog’ vaak tot teleurstelling leidt in het sociaal domein is dat deelnemers de onderlinge relatie onvoldoende op waarde schatten. Vaak spreken gemeenten en aanbieders naar elkaar uit dat zij streven naar samenwerking. De dialoog willen zij dan gebruiken om die samenwerking verder vorm te geven. Als een deelnemer dan in de dialoog ziet dat de andere deelnemer vooral bezig is met zijn eigen doelstellingen, belangen en percepties en ook de uitkomsten van de dialoog daarnaar zijn, dan is het niet vreemd dat er sprake is van teleurstelling. Zo’n opstelling hoort toch niet bij samenwerking?
Dat is natuurlijk een goed punt. Maar het is vrijwel onmogelijk om deelnemers niet hun eigen doelstellingen te laten nastreven of niet in hun eigen belang te laten handelen. Het kost te veel tijd om samenwerking voor elkaar te krijgen. Tijd die in het sociaal domein juist niet aanwezig is. In plaats daarvan moeten we samenwerken wellicht anders definiëren. Als we deze relatie gaan zien als een onderhandelingsrelatie, dan verschuiven de verwachtingen over proces en uitkomsten. Onderhandelingen mogen ‘harder’ zijn dan een dialoog. Zij zijn gericht op een transactie, op ‘zaken doen’. Bij onderhandelingen mag je ook je eigen doelstellingen nastreven, je eigen belang bewaken en je eigen percepties gebruiken.
“Aangezien de gemeenten de opdrachtgevers zijn in het sociaal domein, is het ook aan hen om het onderhandelingsproces vorm te geven”
In goede onderhandelingen erkennen deelnemers dat de andere deelnemer zijn eigen doelstellingen, belangen en percepties heeft. En dat dit ook prima is. Het idee van samenwerken maakt dan plaats voor ‘samen werken’ aan een oplossing die recht doet aan de doelstellingen, belangen en percepties van alle deelnemers. Partijen verlaten het utopische idee dat doelen, belangen en percepties voor alle partijen gelijk zijn en dat dit samenwerking is.
Als de eerste stap is gemaakt en deelnemers dus erkennen dat zij aan het onderhandelen zijn, dan rijst de vraag: hoe deze onderhandelingen te organiseren? Aangezien de gemeenten de opdrachtgevers zijn in het sociaal domein, is het ook aan hen om het onderhandelingsproces vorm te geven. Daarbij moeten zij eerst leren dat elke complexe onderhandeling bestaat uit twee fases die kunnen overlappen en die in de tijd meerdere keren kunnen voorkomen. Fase één is de integratieve fase: dit is de fase waarin je met alle deelnemers kijkt wat ieders doelstellingen, belangen en percepties zijn op de voorliggende ‘deal’. Aangezien het gaat om het sociaal domein, vind ik het erg belangrijk dat ook hier vertegenwoordigers van cliënten zijn betrokken. Fase twee is de competitieve fase: in deze fase gaan deelnemers over tot ‘verdeling’. Meer concreet: wat mag een bepaalde hoeveelheid van een bepaalde dienst tegen een bepaalde kwaliteit nu eigenlijk kosten? De eerste fase is dus meer gericht op onderzoek, de tweede fase is gericht op verdelen. In de onderhandelingen kun je van fase één naar fase twee, maar dan erachter komen dat je toch weer naar fase één moet. Onderhandelingen zijn een dynamisch proces.
Lees dit artikel verder in het gratis online magazine Financiën Jeugdhulp: hoe krijgt u deze op orde?