Het is bekend dat de zorgproducten die sinds 2015 tot het takenpakket van de gemeenten behoren, voor menig ondernemer goudmijnen zijn geworden. Torenhoge winsten en dito dividenduitkeringen hebben van ‘zorgondernemers’ in korte tijd miljonairs gemaakt, terwijl de zorg die ze moesten leveren vaak ondermaats was. De onderzoekwebsite Follow the Money en Omroep Gelderland hebben daar diverse voorbeelden van gegeven.
Het idee achter deze decentralisatie was dat gemeenten beter dan het rijk en provincies in staat zouden zijn om de medicalisering in de zorg te stoppen. Vooral bij de jeugdzorg is deze demedicalisering niet gelukt: de uitgaven aan jeugdzorg zijn hoger dan ooit.
Ook de ggz-instellingen hebben graantjes meegepikt van deze uitgavenstijging. Zo meldde Consultancy Nederland een jaar geleden dat de omzet van de tien grootste ggz-instellingen met gemiddeld 3,2% was toegenomen en “dankzij deze positieve resultaten wisten de instellingen ook hun schuldpositie aanzienlijk te verbeteren (…) en kwamen ze allemaal uit de rode cijfers.”
Inderdaad. Kijken we naar de cijfers van Arkin, de op één na grootste ggz-instelling, dan zien we daar een stijging van het resultaat in 2018 van bijna 35%. Geen vuiltje aan de lucht, zo lijkt het, bij in ieder geval de grootste ggz-instellingen. Maar Intrakoop, de inkoopcoöperatie van onder meer de ggz, liet vorige maand opeens een heel ander geluid horen. Volgens Intrakoop staat de rentabiliteit van de ggz onder druk: het netto resultaat daalde van 107 mln. euro in 2017 naar 38 mln. euro in 2018, een daling van ruim 64%. Intrakoop schrijft dat “uit de jaarverslagen van de verliesgevende organisaties blijkt dat de verliezen grotendeels worden veroorzaakt doordat meer zorg geleverd is dan vergoed wordt door verzekeraars en gemeenten.” Dat is een boude beschuldiging: verzekeraars en gemeenten als wanbetalers. Wordt deze beschuldiging waargemaakt?
Laten we eerst vaststellen dat het financiële resultaat van de ggz voor een groot deel bepaald wordt door de Parnassia Groep, de grootste aanbieder met een omzet van bijna 900 miljoen euro in 2018. De Parnassia Groep had in 2017 nog een positief resultaat van 11 miljoen euro, maar moest in 2018 29 miljoen euro in het rood schrijven. Als we de Parnassia Groep eruit halen daalt het netto resultaat van de ggz-sector dus van 96 miljoen euro naar 67 miljoen. Dit is nog steeds een daling, maar een veel minder dramatische, namelijk van 30% in plaats van 64%.
Het slechte financiële resultaat kan dus voor de helft verklaard worden door de grootste aanbieder, de Parnassia Groep. In het jaarverslag over 2018 meldde deze aanbieder: “van alle zorg die wij leverden werd 3 à 4% niet betaald” (t.a.p., blz. 114).
Parnassia geeft als verklaring dat de decentralisatie tot een verhoging van de administratieve druk heeft geleid. Iedere gemeente of zorgregio heeft een eigen specifieke manier van inkopen en bekostiging ingevoerd, die voor de ggz-aanbieders het aanbieden van zorg tot een complex en kostbaar proces maakt.
Dat is waar, maar dat is een onlosmakelijk (negatief) gevolg van decentralisatie waar de Kamer expliciet voor gekozen heeft. Dit was de prijs voor het positieve effect van de demedicalisering van de jeugdzorg waar decentralisatie toe zou leiden. Dat laatste effect is dus niet opgetreden. Ook niet bij Parnassia, waar de opbrengsten op de jeugdzorg in 2018 met meer dan 15% zijn toegenomen.
Zorg zal niet vergoed worden als niet tijdig aan alle administratieve eisen van de opdrachtgevers is voldaan. Een prangende vraag is waarom Parnassia met een omzet van bijna 900 miljoen euro niet in staat is gebleken de administratieve kant van de organisatie zodanig vorm te geven dat zorg altijd vergoed wordt. Parnassia, zo lijkt het, bezwijkt niet onder administratieve druk, maar lijdt aan een slechte administratieve organisatie.
Administratieve druk is niet alleen een gevolg van de decentralisatie, maar is ook een gevolg van de noodzaak tot verantwoording van de besteding van zorggeld. Terwijl het wlz-geld dat via zorgkantoren naar zorgaanbieders gaat, geen ‘eigen’ geld is van de zorgkantoren, is het geld dat gemeenten aan de Wmo en de jeugdzorg uitgeven onderdeel van hun budget. Bestedingen aan zorg moeten altijd afgewogen worden tegen andere belangrijke lokale voorzieningen. De gemeenten moeten daarom zeker weten dat het zorggeld goed besteed wordt.
Met het oog op de miljoenen euro’s die niet intrinsiek gemotiveerde zorgaanbieders van het zorggeld weten af te romen (zie boven), is de noodzaak voor controle en verantwoording onverminderd groot. Als de opdrachtgever er op kan vertrouwen dat de zorg geleverd wordt zoals is afgesproken, kan verlichting van de administratieve druk aan de orde komen. Als de administratieve organisatie niet op orde is, zoals bij Parnassia het geval lijkt te zijn, kunnen de opdrachtgevers (gemeenten en verzekeraars) niet blind vertrouwen op de prestaties van de zorgaanbieder. Tijdige administratieve verantwoording blijft dan een noodzaak.