Dit is misschien – op het eerste gezicht – niet de meest sympathieke stelling van het manifest van Stichting Civic, maar het is wél een van de meest fundamentele. Veel discussies in Nederland over migratie, ‘integratie’ en burgerschap raken van het spoor omdat ze impliciet rusten op het idee dat burgers met een migratieachtergrond ‘te gast’ zijn in Nederland en dat altijd zullen blijven. In die debatten wordt op allerlei manieren duidelijk gemaakt dat zij geen ‘echte Nederlanders’ zijn zoals Nederlanders zonder migratieachtergrond.
Startbeleid, zoals Stichting Civic het voorstaat, draagt op geen enkele manier bij aan dergelijke hiërarchieën in de samenleving. De ambitie van startbeleid is om migranten die recent in Nederland zijn aangekomen te ondersteunen bij een zo goed mogelijke start, die uitmondt in gelijkwaardig burgerschap. Dit betekent niet alleen dat zij gelijke rechten krijgen, maar ook dat zij maatschappelijk gezien als gelijke burgers (moeten) worden erkend. Het moet kristalhelder zijn dat burgers met een migratieachtergrond precies hetzelfde burgerschap bezitten als burgers zonder migratieachtergrond. Zij zijn gelijke, democratische ‘eigenaren’ van Nederland, met evenveel zeggenschap over de toekomst van het land waarin zij leven.
Dit mogelijk maken vereist natuurlijk veel en constante aandacht, ook voorbij het organiseren van adequaat startbeleid voor nieuwkomers. Het vraagt om voortdurende burgerschapsvorming van iedereen en moreel politiek leiderschap. Maar een belangrijk onderdeel is ook dat startbeleid vanaf het begin duidelijk maakt dat nieuwkomers niet worden ontvangen op basis van gastvrijheid. Natuurlijk is gastvrijheid een deugd. Het kan warm en vriendelijk zijn en verdient de voorkeur boven onvriendelijkheid. Maar een democratische samenleving is in de kern – en op institutioneel niveau – niet gebaseerd op relaties van gastvrijheid, maar op relaties van gelijkheid.
Wat betekent dit concreet? Allereerst dat startbeleid niet wordt gepresenteerd als een ‘testfase’, zoals het huidige inburgeringsbeleid nu suggereert. In deze ‘testfase’ moet de nieuwkomer zich eerst bewijzen en het verblijf of Nederlanderschap eerst ‘verdienen’. Startbeleid moet juist een aanbod zijn van de overheid dat gelijkwaardigheid ondersteunt, op een afgestemde en constructieve manier. Dit is niet alleen praktisch bepalend voor de inhoud van startbeleid, maar ook politiek-symbolisch van groot belang. Anders kan startbeleid onverhoopt toch bijdragen aan een Nederland waarin burgers met een migratieachtergrond blijvend worden gezien als ‘te gast’ in ‘het huis Nederland’.
Dit sentiment is al vaak genoeg zichtbaar geweest in de Nederlandse politiek en maatschappelijke cultuur. Een bekend voorbeeld is de Piet-discussie, waarin Nederlanders van kleur die kritiek uitten op de Piet als racistisch stereotype te horen kregen dat ze zich niet moesten bemoeien met ‘ons nationale kinderfeest’. Op een dieper niveau is heel het ‘integratie-denken’, dat Stichting Civic aan de kaak stelt, gebaseerd op het idee dat Nederlanders zonder migratieachtergrond de (onvoorwaardelijke) echte bewoners van Nederland zijn. Personen met een migratieachtergrond moeten zich aanpassen om zo een (voorwaardelijke) ‘Nederlander’ te kunnen worden.
Ook op het niveau van ‘de Nederlandse waarden’ wordt vaak gesuggereerd dat burgers zonder migratieachtergrond deze waarden vanzelfsprekend omarmen, terwijl burgers met een migratieachtergrond dit steeds opnieuw moeten bewijzen. Dit heeft weinig te maken met echt gelijkwaardig burgerschap voor iedereen.
Gastvrijheid klinkt dus vriendelijk en uitnodigend, maar pakt in de inburgeringspraktijk uit als een mechanisme van uitsluiting en discriminatie. Gastvrijheid is gefundeerd op het idee van de Nederlandse natie als een huis met een hechte familie die zich niet hoeft te bewijzen ‘echte Nederlanders’ te zijn. Dit idee wordt in het wetenschappelijke debat nativisme genoemd. Nativisme hangt nauw samen met verschillende vormen van uitsluiting, zoals racisme en islamofobie, waarbij minderheidsgroepen als bedreiging voor de nationale identiteit worden beschouwd. Nativisme creëert een sociale hiërarchie van ongelijkheid, waarin de meerderheidsgroep vanzelfsprekend thuis hoort en minderheidsgroepen niet. Die moeten eerst de Nederlandse waarden omarmen en loyaliteit aan de natie betuigen.
Kortom, het probleem met gastvrijheid is dat het ongelijke relaties in de hand werkt. Het creëert het idee dat er ‘gastheren’ en ‘gasten’ zijn, waarbij de gastheren uit de goedheid van hun hart handelen en de gasten daarvoor dankbaar moeten zijn. Gastvrijheid heeft altijd iets paternalistisch en ongelijks. Daarnaast ligt het binnen een gastvrije relatie voor de hand dat als een gast teleurstelt of zich niet voegt naar de regels van de gastheer, de gastvrijheid wordt opgezegd en de gast moet vertrekken. De plannen van het kabinet over denaturalisatie met meerdere nationaliteiten zijn een duidelijke illustratie hiervan.
Bovendien is dit simpelweg niet hoe de democratische rechtsstaat werkt. Juridisch gezien hangen verblijfsrechten en burgerschapsrelaties niet af – evenals het recht omtrent de behandeling van asielzoekers en vluchtelingen – van (al dan niet aanwezige) gevoelens van gastvrijheid. Ze hangen af van grondrechten en rechtsstatelijke bescherming. Het helpt daarom weinig om migratie- en diversiteitsvraagstukken te begrijpen als kwesties die om gastvrijheid draaien.
Startbeleid draagt bij aan democratische gelijkheid voor alle burgers. Dit betekent dat nieuwkomers in Nederland uitgenodigd moeten worden om zich thuis te voelen en gelijkwaardig burger. Startbeleid moet publiek beleid zijn dat dit stimuleert. Het is geen vorm van vrijgevigheid of liefdadigheid. Het is van toepassing op nieuwkomers en komt voort uit wat we elkaar vanuit een democratisch en rechtsstatelijk perspectief verschuldigd zijn. Startbeleid gaat ervan uit dat degenen die ermee te maken krijgen, de Nederlanders van de toekomst zijn. Het draagt eraan bij dat nieuwkomers die zich vestigen, als gelijken onderdeel worden van de Nederlandse politieke en sociale gemeenschap.