Met de nieuwe jeugdwetgeving op komst voelen gemeenten de druk van de rijksoverheid om regionale samenwerking in de jeugdzorg te versterken. Deze samenwerking, bedoeld om robuuste regio's te vormen en de jeugdzorg breed te verbeteren, ondervindt echter vaak hindernissen en werkt niet altijd zoals gehoopt. We zien dan ook dat sommige gemeenten, zoals bijvoorbeeld Alphen aan den Rijn, Utrecht, en Den Haag, het heft weer in eigen handen nemen door zelfstandig de jeugdzorg voor hun burgers in te richten.
Ondanks de logica achter samenwerking—gegeven de regionale en landelijke reikwijdte van veel jeugdzorgorganisaties—zorgt de steeds dwingender samenwerking tussen gemeenten met uiteenlopende kenmerken voor aanzienlijke uitdagingen. De verschillen tussen grootstedelijke gebieden en plattelandsgemeenten, elk met hun eigen specifieke problemen en doelgroepen, compliceren echter een uniforme aanpak.
Kleinere gemeenten verlangen naar gelijkwaardigheid, ondanks een verschil in grootte. Dit streven om serieus genomen te worden en de terechte wens om voor de eigen burger zorg op maat te bieden conform de eigen visie leidt tot spanningen binnen samenwerkingsverbanden. De diversiteit in problematiek en visie tussen gemeenten maakt een one-size-fits-all benadering dus onpraktisch.
Sommige kleinere gemeenten, zoals Hollands Kroon, tonen echter aan dat zelfstandige uitvoering van de jeugdzorg, uitgevoerd vanuit een integrale visie, succesvol kan zijn. Dit roept de vraag op of (verplichte) regionale samenwerking daadwerkelijk noodzakelijk is, of dat gemeenten beter partners kunnen zoeken die beter aansluiten bij hun eigen visie, grootte, en problematiek of het gewoon helemaal zelf doen.
Volgens Fredo Schotanus moet (inkoop)samenwerking voordelen opleveren op meerdere gebieden, zoals volumevoordelen (speelt niet bij zorg), kennisdeling, en vermindering van administratieve lasten. Echter, verschillen in visie op de organisatie van jeugdzorg, met name wat betreft de toegang, hinderen de vermindering van administratieve lasten aanzienlijk, waarbij vooral de grote gemeenten in het samenwerkingsverband meer lasten (en volumebelangen) hebben dan lusten. Samenwerken voegt de noodzaak tot afstemming en compromissen toe en daarmee complexiteit. De nadelen hiervan kunnen wel eens groter zijn dan de voordelen.
Bij het streven naar efficiëntere samenwerking is juist de kennisdeling tussen gemeenten een aspect waar nog veel winst te behalen valt. Het is daarbij niet noodzakelijk om een formele samenwerking aan te gaan om kennis te kunnen delen. Er zijn nog vele mogelijkheden onbenut. Gemeenten zoeken bijvoorbeeld vaak elk voor zich hulp bij externe financiële adviesbureaus voor taken zoals kostprijsberekeningen, in plaats van gebruik te maken van de kennis en ervaringen die al binnen andere gemeenten beschikbaar zijn. Dit suggereert een gemiste kans voor efficiëntieverbetering en kostenbesparing. De vraag rijst waarom er geen gedeelde kostprijsberekeningsmodellen (met regionale parameters) bestaan, ondersteund en opgezet door organisaties zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), om dit soort kennisdeling te faciliteren.
Een flexibele benadering van samenwerking, die rekening houdt met de diversiteit van de betrokken gemeenten, kan wellicht een oplossing bieden. Door gemeenten de vrijheid te geven zelf al dan niet hun partners te kiezen, kunnen zij samenwerken met partijen die een gelijksoortige visie delen of geconfronteerd worden met vergelijkbare uitdagingen en doelgroepen. Dit kan leiden tot efficiëntere en effectievere jeugdzorg.
Voor grotere gemeenten zou het (blijven) gebruiken van modellen (dienstverleningsovereenkomsten, centrumregeling etc.) waarin zij vrijwillig optreden als leidende entiteiten voor omliggende kleinere gemeenten, ook een alternatief kunnen zijn. Kleinere gemeenten kunnen dan profiteren van de infrastructuur en expertise van de grotere gemeente, zonder dat een volledig gelijkwaardig partnerschap vereist is.
Standaardisatie van producten en prijzen in de specialistische jeugdzorg kan een andere benadering zijn, die kleinere gemeenten in staat stelt zelfstandig zorg in te kopen, zonder onderdeel te zijn van een groter samenwerkingsverband. Dit kan transparantie en vergelijkbaarheid bevorderen, waardoor kleinere gemeenten zelfstandig beter geïnformeerde inkoopkeuzes kunnen maken. Of misschien moet de Rijksoverheid de specialistische jeugdzorg gewoon weer zelf gaan inkopen, gegeven het feit dat steeds meer van de specialistische jeugdzorgpartijen een wankele financiële basis blijken te hebben.
Concluderend vereist de toekomst van samenwerking tussen gemeenten in de jeugdzorg een flexibele en gedifferentieerde benadering, die de unieke kenmerken en behoeften van elke gemeente erkent. Door gemeenten meer autonomie te geven in het al dan niet kiezen van hun samenwerkingspartners en door standaardisatie in de sector te bevorderen, kan een meer op maat gemaakte en effectieve jeugdzorg worden gerealiseerd. Meer focus op kennisdeling biedt daarbij ook een kans om de efficiëntie verder te vergroten en de kosten te verminderen, wat essentieel is voor het realiseren van hoogwaardige, toegankelijke jeugdzorg voor alle betrokkenen.