Iedere gemeente is verantwoordelijk voor het vervoeren van jeugdigen van en naar instellingen voor jeugdhulp bij medische noodzaak of een beperking in de zelfredzaamheid. Verder zijn gemeenten verantwoordelijk voor het vervoer van jeugdigen van en naar een gesloten accommodatie voor jeugdhulp.
De wettelijke basis voor het vervoer in de jeugdhulp ligt in de volgende wet- en regelgeving
De bekostiging voor het vervoer in de jeugdhulp komt uit het Gemeentefonds (decentralisatie- en integratie-uitkering)
Veel voorkomende vormen van vervoer in de jeugdhulp zijn:
Aangepast vervoer
Kilometervergoeding aan ouders
OV-vergoeding
Ov-vergoeding met begeleiding
Als een jeugdige op grond van deze wet jeugdhulp ontvangt en in verband met een medische noodzaak of zijn gebrek aan zelfredzaamheid niet in staat is om zelfstandig van en naar de locatie te komen waar de jeugdhulp wordt gegeven, behoort tot de door het college te treffen voorziening, indien naar het oordeel van het college noodzakelijk, tevens het vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp gegeven wordt, binnen of buiten de gemeentegrenzen. Het criterium van de medische noodzaak zoals dit in de AWBZ gold, is hierbij aangevuld met het criterium van (gebrek aan) zelfredzaamheid, nu dit ook één van de centrale criteria is voor het ontvangen van jeugdhulp. (artikel 2.3 – lid 2 / memorie van toelichting blz. 119)
Bij jeugdigen jonger dan 12 jaar werd onder de AWBZ altijd verondersteld dat deze niet over voldoende zelfredzaamheid beschikken om zelfstandig van vervoer gebruik te maken, zij kwamen dan ook altijd in aanmerking voor deze vervoersvoorziening. Onder de huidige regeling wordt dit echter aan het oordeelsvermogen van het college overgelaten. Het college zal daarbij, het uitgangspunt van eigen kracht indachtig een andere afweging kunnen maken. Zo is het niet nodig een voorziening op het gebied van vervoer te regelen als ouders de jeugdige zelf gemakkelijk kunnen vervoeren, omdat er geen speciaal (medisch) vervoer nodig is. Ook bij dagbehandeling, een onderdeel van de zorg aan (licht) verstandelijk gehandicapte jeugdigen, kan vervoer noodzakelijk zijn. (artikel 2.3 – lid 2 / memorie van toelichting blz. 119)
In artikel 6.3.5 - lid 1 wordt geregeld dat het mogelijk is om tijdens vervoer van en naar een geslotenaccommodatie indien noodzakelijk vrijheidsbeperkende maatregelen jegens de jeugdige te nemen. Hiervoor dient ten minste een rechterlijke machtiging, in de zin van artikel 6.1.2, eerste lid, jegens de jeugdige te zijn afgegeven. Normaal gesproken moeten de maatregelen ter beperking van de bewegingsvrijheid van de jeugdige in het hulpverleningsplan zijn opgenomen. Dit hulpverleningsplan wordt echter niet eerder vastgesteld dan nadat de jeugdige in de gesloten accommodatie is gearriveerd waar de machtiging ten uitvoer wordt gelegd. Het eerste lid treft daarom een regeling voor die situaties waarin er al wel een rechterlijke machtiging is afgegeven, maar het hulpverleningsplan nog moet worden vastgesteld. Het tweede lid stelt dat indien er wel een hulpverleningsplan is vastgesteld, de maatregelen in overeenstemming met dit hulpverleningsplan en uitvoer moeten worden gelegd. (artikel 6.3.5 – lid 1 / memorie van toelichting blz. 168 - 169)
In artikel 6.3.5 - lid 1 is een limitatieve lijst opgenomen van beperkende maatregelen waarover de vervoerder de beschikking heeft. Er is bewust voor gekozen alleen die beperkende maatregelen op te nemen die noodzakelijk zijn om het veilig vervoer van de jeugdige mogelijk te maken. Onderdeel a betreft het vastpakken en vasthouden. Dit heeft dezelfde betekenis als die artikel 6.3.1, onderdeel d, eraan geeft, dat wil zeggen: fixeren zonder toepassing van mechanische middelen, zoals een dwangbuis of handboeien. Toepassing van mechanische middelen is tijdens het vervoer niet toegestaan, aangezien het hier vervoer in het kader van gesloten jeugdzorg en geen vervoer in het kader van jeugddetentie betreft. Onderdeel b betreft het onderzoek aan kleding. Dit is een controlemaatregel die kan worden uitgevoerd op aanwezigheid van voorwerpen om te voorkomen dat de jeugdzorg aan anderen of de jeugdige zelf wordt tegengewerkt, bijvoorbeeld doordat de jeugdige drugs voor zichzelf of voor andere jeugdigen binnen de gesloten accommodatie brengt. Onderdeel c betreft de tijdelijke plaatsing in een afzonderlijke ruimte in het vervoermiddel. Hiertoe kan worden overgegaan, wanneer de jeugdige tijdens het vervoer gevaar voor zichzelf of anderen oplevert. (artikel 6.3.5 – lid 1 / memorie van toelichting blz. 169)
Artikel 6.3.5 - lid 3 bevat een delegatiebepaling voor de aanwijzing door onze ministers van een vervoerder voor het betreffende vervoer. Met deze formulering wordt de mogelijkheid opengehouden voor openbare aanbesteding van de opdracht. Bij ministeriële regeling zullen voorts regels worden gesteld waaraan de vervoerder dient te voldoen. Er kan dan gedacht worden aan eisen met betrekking tot het uiterlijk en de inrichting van het vervoermiddel en de opleiding van personeel ten aanzien van het gebruik van beperkende maatregelen jegens de jeugdige. Dit om een proportionele en terughoudende toepassing van de maatregelen te waarborgen. (artikel 6.3.5 – lid 3 / memorie van toelichting blz. 169)
Van de toepassing van de genoemde beperkende maatregelen wordt ingevolge artikel 6.3.5 - lid 4 melding gedaan. De vervoerder meldt het daarbij aan de gezinsvoogd en de jeugdhulpaanbieder indien het nemen van een of meer van die beperkende maatregelen noodzakelijk is geweest. In lijn met artikel 6.3.1, vierde lid, meldt de jeugdhulpaanbieder de toepassing van deze beperkende maatregel tevens aan de ouders, indien de jeugdige niet onder toezicht is gesteld. (artikel 6.3.5 – lid 4 / memorie van toelichting blz. 169)
Dossier vervoer