Al zeven jaar worstelen gemeenten met het effectief en doelmatig organiseren van jeugdhulp. De kosten exploderen, jongeren krijgen veelal geen passende hulp en het aantal uithuisplaatsingen wordt niet teruggedrongen. Gemeenten zoeken de oplossing in een andere inkoopmethodiek, zonder acht te slaan op onderzoeken die laten zien dat het veranderen van de inkoopmethodiek niet werkt. Het leidt per definitie niet tot een kostenbesparing op de jeugdhulp, omdat de oorzaak van het probleem niet wordt aangepakt.
De Nederlandse Jeugdhulp is duur, niet doelmatig en ineffectief. Jongeren krijgen geen passende hulp en er vindt veel terugval plaats; ze trekken van interventie naar interventie. Dit komt omdat er in Nederland voornamelijk met een stepped care model wordt gewerkt. Dit wil zeggen dat we bij problemen eerst lichte zorg inzetten en, als dat niet werkt, doorverwijzen en opschalen naar iets zwaardere gespecialiseerde zorg. Als die iets zwaardere zorg ook niet werkt, zetten we nog wat zwaardere zorg in enz. Kort gezegd komen we er proefondervindelijk achter of een kind voldoende baat heeft bij lichte zorg. Als dit niet het geval is, proberen we de verschillende vormen van zorg net zo lang uit tot een kind en zijn ouders de juiste zorg(zwaarte) hebben. Daarnaast is binnen het Nederlandse stepped care model weinig tot geen aandacht voor het accuraat herkennen van problemen, behalve bij zware crisis. De reden daarvoor is dat de jeugdprofessionals in de basiszorg en 1e lijn onvoldoende zijn opgeleid om complexe problemen, waarvoor zwaardere specialistische hulp nodig is, te herkennen. Jeugdhulp inkopen volgens een andere inkoopmethodiek maak dit niet anders. Door die andere inkoopmethodiek zouden aanbieders wel eens een financieel belang kunnen hebben om zo lang en zo veel mogelijk lichte jeugdhulp aan te bieden. Deze werkwijze baat niet, maar schaadt wel.
Voor jongeren met ernstige problemen en hun ouders heeft dit aanmodderen met veel te lichte hulp desastreuze gevolgen. Het kan vele maanden of zelfs jaren duren voordat jongeren en hun ouders de zorg krijgen die zij nodig hebben. Tegen die tijd zijn de ouders en kinderen vaak gedemotiveerd en heeft de ‘niets-helpt-gedachte’ zijn intrede gedaan. Dit veel te lang aanmodderen met lichte hulp, zodat jongeren niet direct de hulp krijgen die noodzakelijk is, heeft tot gevolg dat er geen ander Europees land is waar meer jongeren in residentiële en gesloten jeugdhulp-instellingen zijn geplaatst dan in Nederland. Daarbij komt ook nog dat deze jongeren in hun ‘problematische jeugd’ soms wel 4 tot 5 keer van instelling naar instelling worden geplaatst. Er zijn gevallen bekend van elf verschillende jeugdhulp instellingen! Deze overplaatsingen en uitval van hulpverlening hebben een zeer ongunstig effect op de ontwikkeling van de betreffende jongere. Daarnaast is al jaren duidelijk dat herhalende uitval en overplaatsingen invloed hebben op de stabiliteit van de jongeren en op het succes van de nieuwe plaatsing in een volgende instelling.
De nieuwe plaatsing komt in veel gevallen ook weer vroegtijdig ten einde. De jongeren moeten steeds weer opnieuw beginnen, zonder succes. Er zijn zelfs jongeren die op de verwachting dat de nieuwe plaatsing wederom zal mislukken, anticiperen. Ze laten dan vaak sociaal wenselijk gedrag zien ‘om zo hun tijd uit te zitten’. Deze instabiele factoren binnen de jeugdhulpverlening verergeren de problematiek waardoor steeds nieuwe interventies nodig zijn. Deze jongeren krijgen al snel het etiket ‘multi-probleem’, terwijl dit vaak het gevolg is van een falende hulpverlening. Het in de medische wereld toegepaste uitgangspunt van Hippocrates abstine in dubio (niet ingrijpen als dat schade kan opleveren) gaat voor de jeugdhulp niet op. In de jeugdzorg geldt dat niet-handelen geen optie is ook al bestaat er voor dat handelen geen enkele wetenschappelijke onderbouwing.
Ondanks dat Nederland wereldwijd het meeste geld uitgeeft aan jeugdhulp, wordt nog steeds niet gezien dat de (ernstige) problematiek van veel jongeren, door gebrek aan kwaliteit van de poortwachter, aan het begin wordt gemist. Als hier op termijn niets aan wordt gedaan treedt langdurige zorgafhankelijkheid op. Een ander groot probleem is dat er nog steeds weinig bekend is over de effectiviteit van de jeugdhulp. Ongeveer 80% van de interventies in de jeugdhulp is bewezen niet effectief en zelfs schadelijk. De oplossing is dat hulpverleners die aan de poort gepositioneerd zijn, opgeleid moeten zijn volgens het matched care-principe. Alleen dat kan er een goede match gemaakt worden tussen de ernst en zwaarte van de problematiek van de jongeren en de specifieke competenties van de professional die bij de hulpverlening dient te worden betrokken. Om tot matched care hulpverlening te komen zijn de volgende stappen noodzakelijk:
Klachtanalyse (KA): is het proces van het met de cliënt en zijn context verhelderen van de signalen of klachten (in de vorm van zorgen, gevoelens, emoties), met het oog op het formuleren van diens expliciete hulpvragen als aanknopingspunt voor verder onderzoek. De uitkomst van de klachtanalyse is een verhelderende diagnose van de situatie en wat diegene nodig heeft.
Probleemanalyse (PA) is de beschrijving, ordening, benoeming en taxatie van de ernst van het probleemgedrag in die situatie. De uitkomst van de probleemanalyse is de onderkennende diagnose van de situatie en wat diegene nodig heeft.
Verklaringsanalyse (VA) is het opstellen en toetsen van wetenschappelijk onderbouwde, alternatieve verklaringen voor het onderkende probleem. De uitkomst van de verklaringsanalyse is de verklarende diagnose van de situatie en wat diegene nodig heeft.
Indicatieanalyse (IA) is het komen tot de keuze van het best passende type aanpak van een probleem, gelet op de aard van het specifieke probleem van de cliënt. De uitkomst van de indicatieanalyse is de indicerende diagnose van de situatie en wat diegene nodig heeft. (1)
Pas als men dit bewerkstelligt, zou er vanuit gegaan mogen worden dat kinderen en jongeren vaker dan nu de juiste zorg krijgen, en dat de zorggelden doelmatig en kosteneffectief worden besteed.
1) E.E.J. De Bruyn & A.J.J.M. Ruijssenaars, De Diagnostische Cyclus in de praktijk. Casuïstiek, achtergronden, beschouwingen en context (Acco Uitgevrij 2015) pp 21-22. Lees meer hierover.