Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

Wat is “samenwerken” en wanneer werkt het (samen voor de cliënt)?

Eén onderwerp staat in elk beleidsdocument of elke overeenkomst in het sociaal domein. Zorgorganisaties moeten méér samenwerken. Met elkaar, maar ook met hun gemeentelijke opdrachtgevers. Samenwerking is blijkbaar iets wat per definitie toegevoegde waarde heeft bij het leveren van diensten in het sociaal domein. De vraag is of dat zo is.

6 februari 2018

Wat het onderwerp samenwerking complex maakt, is dat vrijwel niemand in de genoemde documenten samenwerking definieert. Omdat er geen definitie in de documenten staat, denk ik dat samenwerking ook niet van de grond komt daar waar dat nodig is. Daar waar het wel van de grond komt, is eerder sprake van toeval. De voorwaarden voor samenwerking die ik hierna verder zal uitwerken zijn dan al aanwezig.

De vraag die ik met dit artikel kort wil behandelen is tweeledig. Wat is samenwerking? En wanneer kom samenwerking voor? Ik formuleer vast een antwoord. Een definitie van samenwerking is “het door verschillende partijen bundelen van hun middelen (kennis, geld, personeel, et cetera) om hun gezamenlijk geformuleerde doel te bereiken. Samenwerking komt voor als die verschillende partijen percepties, belangen en doelstellingen met elkaar delen.

In het sociaal domein zijn de middelen die nodig zijn om effectief problemen op te lossen voor inwoners verdeeld over verschillende partijen. Gemeenten hebben geld, legitimiteit, toewijzingsbevoegdheid. Verschillende zorgorganisaties hebben personeel, deskundigheid, infrastructuur. Aanname is dat op dit moment partijen het inzetten van hun middelen onvoldoende afstemmen. Het voorbeeld dat wij iedere keer opnieuw lezen, is natuurlijk het probleemgezin waar twintig hulpverleners over de vloer komen. Twintig hulpverleners die langs elkaar heen werken, uiteindelijk het probleem bij het gezin verergeren, en dus niet oplossen. Terwijl zij met elkaar wél over de juiste middelen beschikken.

Om samenwerking goed te kunnen definiëren en het begrip te doorgronden, is het interessant om te kijken naar de “transactiekostentheorie”. Deze theorie gaat, kort gezegd, over de kosten die je maakt als je met elkaar handelt. In de transactiekostentheorie vinden we ideeën over concurrentie en samenwerking. Het idee is dat als partijen het marktmechanisme, met elkaar concurreren dus, te duur vinden om winsten te behalen bij het inzetten van hun middelen, zij gaan samenwerken. Samenwerken is dan dus een manier om middelen te bundelen om doelen te bereiken zonder met elkaar te concurreren. Het meest verregaande idee in deze theorie is dat zo uiteindelijk bedrijven ontstaan. Bedrijven bestaan uit mensen die samen economische activiteiten ontplooien om daar samen beter van te worden door kosten te verminderen wanneer ze dat apart van elkaar zouden doen. Voor de fijnproever: zoek op Google naar het werk van O.E. Williamsen.

Laten we samenwerking dus vooral definiëren als het door verschillende partijen bundelen van hun activiteiten en middelen om kosten te verlagen bij het realiseren van een gezamenlijk doel. Hier zien wij meteen een belangrijke voorwaarde voor het ontstaan van samenwerking. Niet zozeer het gezamenlijke doel is belangrijk, maar het achterliggende belang van de partijen die aan de samenwerking deelnemen. Partijen moeten er zelf van kunnen profiteren. Profiteren, in de zin van (uiteindelijk) financieel profiteren. Het heeft geen zin om samen te werken, ook niet aan een gezamenlijk doel, als dit uiteindelijk betekent dat de individuele partijen meer geld en middelen moeten inzetten om een doel te bereiken dan zonder dat ze samenwerken.

En hier komt dan ook een drogredenering bovendrijven die ik vaak terug zie komen in het sociaal domein. Het is niet zo dat concurrentie tussen aanbieders an sich samenwerking in de weg staat, maar het feit dat gemeentelijke opdrachtgevers er vaak vanuit gaan dat samenwerking een gegeven zou moeten zijn tussen zorgorganisaties.

Stel nu dat de gemeente bereid zou zijn om te betalen voor samenwerking. Dat betalen zou er ook uit kunnen bestaan partijen te faciliteren bij het gezamenlijk oplossen bij bijvoorbeeld administratieve problemen. Of, dat heeft zelfs mijn voorkeur, samenwerking als dienst apart te financieren. Ik zie dat zo voor mij. Als er twee of meer zorgorganisaties op één adres diensten leveren, en samenwerking heeft meerwaarde voor de cliënt (althans de cliënt is niet slechter af), dan gaat één van de partijen de dienst ‘samenwerking’ leveren. Deze partij neemt het dan op zich om de samenwerking te coördineren en faciliteren.

Op het moment dat wij bereid zijn om samenwerking ook te financieren en daarmee de dienstverlening efficiënter en vooral beter te laten plaatsvinden voor cliënten, dan hebben wij nog aan enkele andere belangrijke randvoorwaarden te voldoen.

Ten eerste zullen wij de percepties van partijen op problemen en oplossingen duidelijk moeten verwoorden. Dat gaat dan over problemen en oplossingen met instituties, met processen en op inhoud. Instituties zijn regels, contracten, cultuur. Processen zijn de manier waarop zaken lopen, registraties, methodieken. De inhoud tot slot betreft de zorgproblematiek van cliënten. Door percepties op deze onderwerpen helder te maken zien partijen vooraf waar zij nader afspraken met elkaar moeten maken. Ook van belang in deze fase is zaken goed te definiëren zodat iedereen dezelfde taal spreekt.

Naast percepties moeten partijen ook hun belangen goed in kaart brengen. Eén van de belangen behandelde ik al uitgebreid: partijen moeten financieel niet slechter af zijn, liever nog, beter af zijn door samen te gaan werken. Andere belangen kunnen natuurlijk ook spelen. Voor de gemeente spelen politieke belangen, zoals goede zorg voor inwoners en het blijven binnen budgettaire kaders. Voor zorgorganisaties geldt net zo goed goede zorg voor cliënten en ook het kunnen betalen van goed personeel. Wellicht dat nog andere belangen spelen. Het is dan van belang deze duidelijk te maken aan elkaar. Ook dan is het mogelijk daar namelijk bij verdere afspraken rekening mee te houden.

Tot slot nog de doelstellingen. Ik heb daar de laatste tijd veel over geschreven. Alleen als de percepties en belangen helder zijn en partijen dezelfde taal spreken is het vervolgens mogelijk concrete doelstellingen te formuleren voor de samenwerking. Partijen kunnen preventiedoelen, prestatiedoelen en leerdoelen afspreken met elkaar. Ze kunnen dat ook op verschillende niveaus doen. Ze kunnen afspraken maken op micro niveau (niveau van de hulpverlening), meso niveau (het niveau gemeente-zorgorganisatie), het macro niveau (het niveau van de gemeente in zijn geheel). De wijze waarop partijen doelen formuleren richt de verdere inrichting van afspraken, waarbij zij rekening kunnen houden met percepties en belangen.

Rest nog één zeer belangrijke vraag als het gaat over het inzetten van samenwerking. We hebben samenwerking nu gedefinieerd. We hebben ook gezien aan welke randvoorwaarden moet zijn voldaan wil samenwerking van de grond komen. Samenwerking gaat echter in het sociaal domein verder dan de relatie gemeente en zorgorganisaties. De belangrijke derde partij die we moeten betrekken als wij in het sociaal domein samenwerking zo belangrijk vinden, is de cliënt. Zeer effectieve samenwerking tussen zorgorganisaties onderling en tussen zorgorganisaties en gemeenten is een mooi voorbeeld van netwerksturing op zijn best. Immers de middelen die verspreid zijn in een netwerk van partijen zetten die partijen zo effectief mogelijk en efficiënt mogelijk in. De vraag blijft: voor wie?

Wij zagen namelijk dat samenwerking alleen van de grond komt als de betrokken partijen in ieder geval daar (financieel) niet slechter van worden, liever nog (financieel) daarvan profiteren. Partijen trekken ook activiteiten ‘van de markt’. Door samen te werken schakelen partijen op bepaalde onderdelen onderlinge concurrentie uit. Als na een analyse van een samenwerkingsvraagstuk blijkt dat partijen die samenwerken daar wel beter van profiteren, maar uiteindelijk de cliënt slechter af is, dan dienen naar mijn mening gemeenten samenwerking niet door te zetten of na te willen streven.

Het vormen van een netwerk, ontaardt dan in het vormen van een bolwerk (dank Klaas Mulder voor de vergelijking). In dat bolwerk evalueren partijen hun samenwerking dan als zeer succesvol, omdat zij niet meer zien wat buiten het bolwerk gebeurt. Buiten dat bolwerk gebeurt het nu juist: daar zijn de gezinnen te vinden waarvoor partijen steeds hardop roepen goede zorg te willen organiseren. Dat houdt niet altijd automatisch in dat partijen dan ook moeten samenwerken.

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.