David van den Berg, bijzonder hoogleraar aan de Vrije Universiteit Amsterdam, pleit voor een fundamentele verandering in de GGZ. Geen hokjesdenken meer, maar aandacht voor de complexe wisselwerking tussen biologische, psychologische en sociale factoren. Op 13 december spreekt hij zijn oratie uit.
Er gaat veel goed in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) in Nederland en er worden talloze mensen geholpen, benadrukt Van den Berg. Toch ziet hij ruimte voor verbetering. “Veel mensen kampen met ernstige, langdurige mentale problemen en onze sector staat op een kantelpunt. We moeten fundamenteel anders gaan werken.” Die verandering begint met het omarmen van complexiteit. “Mentale problemen ontstaan uit een samenspel van factoren: biologische, psychologische en sociaal-maatschappelijke. Omdat die continu op elkaar inwerken, weten we nooit precies wat de oorzaak is en wat de problemen in stand houdt.”
Van den Berg pleit ervoor dat de GGZ zich richt op het begrijpen en doorbreken van deze patronen. Dat betekent een andere taal gebruiken, een gelijkwaardige relatie aangaan met cliënten en actorschap – de eigen regie van cliënten – bevorderen. “We moeten onszelf bescheiden opstellen. De kennis die we hebben, is waardevol, maar die moet in co-creatie met de cliënt worden ingezet.”
Van den Berg combineert zijn werk als klinisch psycholoog met wetenschappelijk onderzoek. Hij is hoofd van het Mark van der Gaag Research Centre, onderdeel van de Parnassia Groep in Den Haag en bekleedt de bijzondere leerstoel klinische psychologie aan de VU Amsterdam. In zijn werk onderzoekt hij hoe complexiteit en gelijkwaardige samenwerking kunnen bijdragen aan betere zorg.
Gedreven door de ambitie om de GGZ te verbeteren, ziet Van den Berg zijn leerstoel als een brug tussen wetenschap en praktijk. “Aan de ene kant werk ik met collega’s op de universiteit, aan de andere kant sta ik met mijn voeten in de klei. Ons werk drijft op wetenschap, en wetenschap is dus een van de belangrijkste middelen om de GGZ te veranderen.”
Van den Berg wijst erop dat er vaak gewerkt wordt met standaardbehandelingen naar aanleiding van een vaststaande classificatie, terwijl elke cliënt met bijvoorbeeld depressie een ander verhaal heeft en dus een andere aanpak verdient. “Daarnaast leidt het huidige systeem soms tot door het systeem veroorzaakte schade: milde problemen worden soms overbehandeld, terwijl complexe problemen onderbehandeld blijven.”
De klinisch psycholoog ziet de toekomst in een zorgsysteem dat niet alleen kijkt naar het label, maar ook naar factoren zoals de thuissituatie, lichamelijke gezondheid en sociale context. “Het kost op korte termijn misschien meer tijd om al deze factoren in kaart te brengen, maar op de lange termijn bespaart het tijd en voorkomt het langdurige behandeling.”
Een concreet voorbeeld is een nieuw diagnostisch proces dat Van den Berg en zijn team ontwikkelen. “Nu krijgt een zorggebruiker vaak na één gesprek een diagnose, waarbij hij een passieve rol heeft. Wij hebben een experiment opgezet dat uit drie gesprekken bestaat.” In het eerste gesprek wordt het leven doorgenomen: wie is de cliënt, wat heeft hij meegemaakt, hoe ziet zijn leven eruit? In het tweede gesprek werken behandelaar en cliënt zij aan zij aan een overzicht van iemands mentale problemen, met behulp van een smartboard. In het derde gesprek kijken ze samen vooruit en maken een herstelplan. “We werken vanuit co-creatie, niet vanuit een hiërarchie. Naasten worden actief betrokken. Dit geeft zorggebruikers met complexe problemen vaak het gevoel dat ze eindelijk begrepen worden én zichzelf beter begrijpen.”
Van den Berg benadrukt dat stigma’s rondom mentale problemen een groot obstakel zijn in de huidige zorg. “Mensen met een diagnose als borderline of schizofrenie worden vaak gestigmatiseerd. Ze krijgen minder kansen, durven niet meer te daten of werk te zoeken. Daarom willen we een taal ontwikkelen die beter aansluit bij de realiteit en de wereld minder opdeelt in zieke en gezonde mensen.”
Door deze nieuwe benadering hoopt Van den Berg dat cliënten zich beter begrepen voelen en dat de effectiviteit van behandelingen toeneemt. “Als mensen zich gezien en serieus genomen voelen en we beter begrijpen wat er aan de hand is en wat nodig is voor herstel. Dat is de sleutel tot duurzame verandering in de GGZ.”