Op 10 januari 2020 sprak minister Hugo De Jonge in Meldpunt over zzp’ers in de zorg. Hij pleitte ervoor dat het werken in de zorg vooral in loondienst zou gebeuren. In een nadere toelichting gaf het ministerie van VWS aan dat te veel mensen kiezen voor een bestaan als zzp’er, terwijl ze eigenlijk gewoon werken als werknemer.
Zelf schreef ik op 20 februari 2019 in Trouw dat het op grote schaal gaan werken als zzp’er in de zorg (net als in het onderwijs) veel negatieve kanten heeft: de kosten zijn in het algemeen hoger, zzp’ers nemen niet een evenredig deel van de onaantrekkelijke taken op zich en voor patiënten (en leerlingen) is het niet prettig te veel verschillende gezichten te zien. Dus zowel vanuit het oogpunt van kosten, het verdelen van de lasten alsook van kwaliteit heeft het voordelen om reguliere werkzaamheden in de zorg en in het onderwijs op basis van een arbeidsovereenkomst te verrichten. Dat schijnzelfstandigheid moet worden tegengegaan is niet alleen een kabinetsvoornemen. De voorzitters van FNV Zelfstandigen en FNV Zorg &Welzijn schreven op 26 februari 2020 in Trouw: “Door de groei van de groep zelfstandigen, krijgen de achterblijvende werknemers nu alle lasten op hun bord […]. De groei van de groep die vlucht in het zzp-schap, is dan ook zeer onwenselijk en onverantwoord.” In het Pamflet Zelfstandig Ondernemerschap kwamen zeven organisaties, waaronder ZZP Nederland, op 1 maart 2020 met een voorstel tot invulling van een webmodule die het ondernemerschap moet toetsen. Van belang zou daarbij moeten zijn of het ondernemerschap een bewuste keuze is, waarbij uitholling van het sociaal stelsel moet worden voorkomen. Tegelijkertijd pleit Per Saldo (de landelijke vereniging voor mensen met een pgb) ervoor dat het werken betaald uit een pgb als zzp’er wel mogelijk moet blijven, omdat werknemerschap op basis van een pgb te duur uitvalt.
Deze verschillende reacties geven aan dat de belangen enorm verschillen als het gaat om de discussie rondom zzp-schap en de afbakening van het zzp-contract (opdrachtovereenkomst) met de arbeidsovereenkomst.
Op dit moment zijn de kosten van het werken op basis van een arbeidsovereenkomst hoog in vergelijking met het werken als zzp’er. Dat betekent dat de afnemers van werk dit graag laten doen door zzp’ers, omdat dat voor hen goedkoop is. Die (op zich begrijpelijke) wens leidt echter tot een ongewenst gebruik. Niet alleen is het aantal zzp’ers de afgelopen twintig jaar enorm gegroeid: tot de ruim 1 miljoen zzp’ers van dit moment behoort een grote groep waarvan niet serieus kan worden volgehouden dat het ‘ondernemers’ zijn: ze zijn grotendeels afhankelijk van hun belangrijkste opdrachtgever, ze zijn voor de hoogte van hun loon ook afhankelijk van die opdrachtgever en daar staan voor hen amper voordelen tegenover op het gebied van flexibiliteit van arbeidstijden of arbeidsplaats. Volgens de gangbare definities binnen zowel Nederland als Europa zijn ze schijnzelfstandigen en daarmee eigenlijk werknemers. Het is alleen heel moeilijk om de precieze grens vast te stellen tussen werknemers en echte zelfstandigen/ondernemers. Wanneer de keuze voor het ondernemerschap helemaal ‘vrij’ wordt gelaten, zullen degenen met de afhankelijkste marktpositie (zeker in tijden van economische recessie) gedwongen worden tot zzp-schap en daarmee slechte arbeidsvoorwaarden krijgen.
Maar ook om te voorkomen dat degenen die denken als zzp’er ‘iets’ beter af te zijn dan als werknemer, is het nodig dat zij niet voor dat zzp-schap kiezen en de ‘rotklussen’ aan werknemers overlaten (zoals het voorbeeld in de zorg en het onderwijs hierboven illustreerde). Daarmee wordt het bijna onvermijdelijk dat de overheid een enigszins strenge scheidslijn aanbrengt tussen werknemers- en ondernemerschap. Ondernemerschap is mogelijk voor degenen met een echt onafhankelijke marktpositie, wat zich vaak zal vertalen in het werken voor een groot aantal klanten/opdrachtgevers. Het gedurende langere tijd in een substantiële omvang werken voor een bedrijf op het gebied van diens core business, zou echter een indicatie van werknemerschap moeten zijn. Daarbij is het verder nuttig dat de financiële verschillen tussen het werken op basis van een arbeidsovereenkomst en als zzp’er worden verkleind, zodat bedrijven niet op oneigenlijke gronden kiezen voor zzp’ers. Voorstellen daartoe werden al in 2015 gedaan door de vier relevante ministeries (IBO-rapport) alsook recentelijk door de commissie-Borstlap. Indien organisaties zoals ZZP Nederland en FNV Zelfstandigen naast de traditionele sociale partners betrokken worden bij het verder uitwerken van dergelijke plannen, komt een oplossing misschien in zicht.