Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

CBS: aantal jongeren met jeugdhulp stijgt

In deze rapportage presenteert het CBS de voorlopige cijfers over jeugdhulp in 2021.

CBS 29 April 2022

Rapporten

Rapporten

Inleiding

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor hulp aan jongeren, dat is vastgelegd in de Jeugdwet (2014). Om de gemeenten bij de uitvoering ervan te ondersteunen is in de Jeugdwet een regeling opgenomen voor het ontsluiten van beleidsinformatie. De beleidsinformatie gaat over jeugdhulpgebruik en de inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen dienen hierover gegevens aan het CBS te verstrekken. 

In deze rapportage staan de voorlopige resultaten over jeugdhulp in 2021. De resultaten over jeugdbescherming en jeugdreclassering worden in een aparte rapportage beschreven.

Jeugdhulp is gedefinieerd als de hulp en zorg aan jongeren en hun ouders bij psychische, psychosociale en/of gedragsproblemen, een verstandelijke beperking van de jongere, of opvoedingsproblemen van de ouders. Het CBS verzamelt alleen gegevens over jeugdhulp die direct aan de jeugdhulpverlener wordt vergoed door de gemeente, de zogenaamde zorg in natura. Gegevens over jeugdhulp die door de cliënt zelf wordt vergoed met een persoonsgebonden budget (PGB), worden verstrekt door de Sociale verzekeringsbank (SVB). Particuliere jeugdhulp, waarbij de hulp door de ouders zelf wordt betaald, valt buiten dit onderzoek.

Uit tabel 0.0.1 blijkt dat in 2021 bijna 450 duizend jongeren jeugdhulp hebben ontvangen. In 96 procent van de gevallen wordt de zorg direct door de gemeente aan de jeugdhulpverlener vergoed. Een klein deel van de jongeren met jeugdhulp, bijna anderhalf procent, maakte alleen gebruik van een PGB. Het aantal jongeren dat gebruik maakt van een PGB neemt de laatste jaren af.

0.1 Methodewijzigingen

Voor het vaststellen van het jeugdhulpgebruik heeft het CBS verschillende verbeteringen doorgevoerd bij de verwerking van de gegevens over 2020 en 2021. Dit betreft een verbeterde methode voor het berekenen van de definitieve cijfers over een verslagjaar en een uitbreiding van de populatie1). In figuur 0.1.1 is dit schematisch weergegeven.

Vanaf verslagjaar 2020 wordt bij het berekenen van de definitieve cijfers niet meer alleen gebruik gemaakt van de aangeleverde data over het eerste en tweede halfjaar van het verslagjaar, maar ook van de data over het eerste halfjaar van het daaropvolgende jaar. Het is namelijk gebleken dat de bestanden over het eerste halfjaar soms informatie over het voorafgaande jaar bevat die niet eerder was aangeleverd. Het gevolg van deze veranderde werkwijze is dat de jaarcijfers beter op elkaar aansluiten en dat het aantal waargenomen jongeren met jeugdhulp toeneemt. Uit een herberekening van de cijfers over 2019 inclusief de bestanden over het eerste halfjaar van 2020, blijkt dat het totale aantal jongeren met jeugdhulp in 2019, 1,6 procent hoger uitkomt.

Er bestaat geen centraal register van jeugdhulpaanbieders. Bij de aanvang van het onderzoek in 2015 heeft het CBS een lijst van jeugdhulpaanbieders gemaakt op basis van een uitvraag onder alle gemeenten van alle jeugdhulpaanbieders waarmee ze een contract hadden afgesloten voor het leveren van jeugdhulp. In de loop der jaren zijn jeugdhulpaanbieders afgevallen en hebben nieuwe aanbieders zich bij het CBS aangemeld. Er kwamen signalen dat deze lijst niet volledig was. Het CBS heeft daarom in het voorjaar van 2021 de lijst zo volledig mogelijk gemaakt door gebruik te maken van informatie van alle gemeenten over de aanbieders die iJW berichten hebben verstuurd in 2019 of 2020.  Deze nieuwe jeugdhulpaanbieders leverden in 2021 jeugdhulp aan 31 duizend jongeren die niet al bij de reeds bekende jeugdhulpaanbieders jeugdhulp ontvingen. Het aantal jongeren met jeugdhulp stijgt daardoor met 7,4 procent. Van de totale, nu uitgebreide, populatie jeugdhulpaanbieders heeft ruim 90 procent een bestand aangeleverd over 20212).

Tenslotte is in figuur 0.1.1 voor 2021 een prognose opgenomen van de definitieve aantal jongeren met jeugdhulp in deze periode. Elk jaar blijkt dat de definitieve cijfers hoger uitvallen dan de voorlopige cijfers. Voor 2020 kwam het aantal jongeren met jeugdhulp in de definitieve versie 1,5 procent hoger uit dan in de voorlopige versie. Door het aantal jongeren met dit percentage te verhogen, ontstaat een betere raming. Op basis van deze opgehoogde cijfers verwachten we dat 456 duizend jongeren in 2021 jeugdhulp hebben gehad. Dat zou betekenen dat 1 op elke 9,7 jongere tot en met 22 jaar en 1 op de 7,5 jongeren tot en met 17 jaar jeugdhulp krijgt.

In het vervolg van deze rapportage zijn de aantallen over de jaren 2018 en 2019 volgens de oude methode weergegeven, 2020 volgens de nieuwe methode en 2021 volgens de nieuwe methode en de nieuwe populatie. Dit zijn ook de aantallen zoals het CBS die op StatLine presenteert3). De aantallen over 2021 zijn dus de voorlopige resultaten, weergegeven met een *, zonder de eerdergenoemde prognose.

De gegevens van de SVB over jeugdhulpontvangers met een PGB bevat geen zorginhoudelijke informatie. Overal waar in het vervolg jeugdhulp staat bedoelen we dan ook de jeugdhulp die is geleverd volgens het zorg in natura-principe.

1. Jongeren met jeugdhulp

In 2021 kregen bijna 444 duizend jongeren jeugdhulp in natura. In 2020 waren dit er 417 duizend, een stijging van 6,5 procent. Het aantal voor 2021 is gebaseerd op voorlopige cijfers en voor 2020 op definitieve cijfers. In eerdere jaren bleek dat de definitieve cijfers anderhalf procent hoger uitvallen dan de voorlopige. Naar verwachting zal het aantal jongeren in de definitieve schatting over 2021 dus iets hoger gaan uitvallen. De meeste jongeren, 95,6 procent, kregen jeugdhulp zonder verblijf. Dat wil zeggen dat zij niet op de locatie van de jeugdhulpaanbieder overnachtten. Van hen kregen bijna 25 duizend jongeren in 2021 zowel jeugdhulp zonder als jeugdhulp met verblijf. Dit is mogelijk als de zorg gedurende het jaar wijzigt of als de jongere bij de ene jeugdhulpaanbieder verblijft en tegelijkertijd ook hulp zonder verblijf krijgt van een andere jeugdhulpaanbieder.

In 2021 ontvingen de meeste jeugdhulpjongeren, 69 procent, ambulante jeugdhulp op de locatie van de jeugdhulpaanbieder en 17 procent kreeg jeugdhulp van het wijk- of buurtteam van de gemeente. De stijging van het aantal jongeren in 2021 ten opzichte van 2020 betreft vooral jongeren die ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder kregen. Deze groep stijgt met ruim 26 duizend jongeren, wat overeenkomt met een toename van 9,4 procent. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de eerdergenoemde uitbreiding van de populatie jeugdhulpaanbieders. Van de 53 duizend jongeren die zij hielpen kregen er 38 duizend ambulante jeugdhulp en 10 duizend jeugdhulp in het netwerk van de jongere.

Het aantal jongeren met jeugdhulp uitgevoerd door het wijk- of buurtteam daalde in 2021 met 9,8 procent ten opzichte van 2020. Gemeenten vertalen zelf de definitie van jeugdhulp uit de jeugdwet naar de praktijksituatie in hun eigen wijkteam. Bij veel wijkteams lopen vraagverheldering, planvorming, doorverwijzing en eventueel hulpverlening in meer of mindere mate door elkaar. Hierdoor is het onderscheid tussen jongeren die wel of niet jeugdhulp van het wijkteam krijgen, en dus bij het CBS moeten worden aangeleverd, soms lastig te maken. Als gevolg hiervan zijn niet alleen de aantallen jongeren met wijkhulp tussen gemeenten moeilijk vergelijkbaar, ook laat de ontwikkeling in de tijd soms een grillig verloop zien.

Bijna 44 duizend jongeren kregen in 2021 jeugdhulp met verblijf. Dat is 10 procent van alle jongeren met jeugdhulp. Hiervan waren 21,5 duizend jongeren in een pleeggezin opgenomen. Het aantal jongeren met gezinsgerichte opvang nam met 22,7 procent toe tot 6,5 duizend. Ook deze groei is voor het grootste deel toe te wijzen aan de uitbreiding van de populatie jeugdhulpaanbieders. 

In 2021 hadden 1 815 jongeren een gesloten plaatsing. Dat waren er bijna 13 procent minder dan in 2020. Ruim 18 duizend jongeren kregen een andere vorm van jeugdhulp met verblijf (figuur 1.0.3).

1.1 10 procent van de Nederlandse jongeren ontvangt jeugdhulp

Jeugdhulp is in principe bedoeld voor personen tot 18 jaar, waarbij sinds 1 juli 2018 sommige vormen van jeugdhulp zoals pleegzorg standaard doorlopen tot 21 jaar. In uitzonderlijke gevallen kan de jeugdhulp worden voortgezet tot de leeftijd van 23 jaar. Van alle ruim 4,4 miljoen jongeren in de leeftijd tot en met 22 jaar kreeg 10 procent jeugdhulp in 2021. Als de groep van 18 tot en met 22 jaar buiten beschouwing gelaten wordt, ontving 13 procent van alle jongeren jeugdhulp in deze periode.

1.2 Jongens ontvangen vaker jeugdhulp dan meisjes

Jongens ontvangen vaker jeugdhulp dan meisjes. Dit geldt zowel voor jeugdhulp met verblijf als voor jeugdhulp zonder verblijf. In 2021 kregen ruim 201 duizend meisjes en 242 duizend jongens jeugdhulp. Het aandeel meisjes met jeugdhulp neemt de laatste jaren licht toe (figuur 1.2.1).

1.3 Jeugdhulpjongeren met verblijf ouder dan jongeren zonder verblijf

De meeste jongeren met jeugdhulp in 2021 hadden een basisschoolleeftijd, 75 duizend van hen waren 4 tot en met 7 jaar oud en 144 duizend waren 8 tot en met 11 jaar. Nederland kende op 1 januari 2021 749 duizend jongeren in de categorie 8 t/m 11-jarigen. Van hen kreeg dus 19 procent jeugdhulp. Bijna 180 duizend jongeren van 12-17 jaar kreeg jeugdhulp in 2021. Dat is ruim 15 procent van alle jongeren in Nederland in die leeftijdscategorie.

Er is een groot verschil in leeftijd per hulpvorm. Van de jongeren met jeugdhulp zonder verblijf was 57 procent jonger dan 12 jaar, bij jeugdhulp met verblijf was 41 procent jonger dan 12 jaar. 

Het aandeel jongeren van 18 jaar en ouder met jeugdhulp met verblijf, ten opzichte van alle jongeren met jeugdhulp met verblijf, is toegenomen van 5 procent in 2018 naar bijna 10 procent in 2021. Vooral het aantal jongeren met pleegzorg nam in deze leeftijdscategorie sterk toe, van 540 in 2018, naar 1 175 in 2019, 1 795 in 2020 en 2 305 in 2021.

1.4 Jeugdhulpjongeren zonder verblijf hebben vaker een Nederlandse achtergrond dan jongeren met verblijf

Van alle jongeren in Nederland op 1 januari 2021 had 72 procent een Nederlandse achtergrond, 19 procent een niet-westerse en 9 procent een westerse migratieachtergrond4)

De groep jongeren die jeugdhulp zonder verblijf kreeg in 2021 bestond voor 75 procent uit jongeren met een Nederlandse achtergrond en had 17 procent een niet-westerse migratieachtergrond. In de groep jongeren met jeugdhulp met verblijf had 70 procent een Nederlandse en 22 procent een niet-westers migratieachtergrond.

1.5 Een op de vier jeugdzorgjongeren komt uit een eenouderhuishouden

Op 1 januari 2021 was 16 procent van de jongeren tot en met 22 jaar kind in een huishouden met één ouder en 76 procent was kind in een huishouden met twee ouders. De overige 8 procent woonde zelfstandig, in een instelling of anderszins. Van de jongeren met jeugdzorg zonder verblijf in 2021 komt 28 procent uit een huishouden met één ouder en 67 procent uit een huishouden met twee ouders. Bij aanvang van de jeugdhulp met verblijf, woonde 58 procent van de jongeren niet bij een van zijn of haar ouders. In 2020 was dit nog 54 procent.

1.6 7,4 procent jeugdhulpontvangers ook in jeugdbescherming

Ruim 89 procent van de 455 duizend jongeren met jeugdzorg in 2021 ontving alleen jeugdhulp en daarnaast geen andere vorm van jeugdzorg. Ruim 7,4 procent van de jongeren met jeugdzorg kreeg naast jeugdhulp ook jeugdbescherming en 930 jongeren kregen naast jeugdhulp en jeugdbescherming ook jeugdreclassering (tabel 1.6.1). Bij 3,3 duizend jongeren was naast jeugdhulp ook een jeugdreclasseringsmaatregel van kracht (0,7 procent). 

Jongeren kunnen pas vanaf 12 jaar een jeugdreclasseringsmaatregel opgelegd krijgen en jeugdbescherming houdt op zodra de jongere de leeftijd van achttien jaar bereikt.

Het aandeel jongeren met jeugdhulp in combinatie met jeugdbescherming en/of jeugdbescherming is in lijn met die in eerdere perioden. De jongeren uit de nieuwe populatie kregen in 2021 voornamelijk alleen ambulante jeugdhulp waardoor het aandeel Alleen jeugdhulp hoger is dan in 2020.

1.7 Grote regionale verschillen in aandeel jeugdhulp

Van de in totaal 444 duizend jongeren met jeugdhulp in 2021 woonden er 93 duizend in Zuid-Holland5). Zeeland had het kleinste aantal, ruim 10 duizend Zeeuwse jongeren ontvingen jeugdhulp. De meeste jongeren in jeugdhulp kwamen uit Amsterdam (21 duizend), Den Haag (15 duizend), Utrecht (13 duizend) en Rotterdam (12 duizend). Echter, wanneer wordt gekeken naar het aandeel van de jongeren met jeugdhulp ten opzichte van alle jongeren in de gemeente, dan blijkt dat in de gemeenten Tiel en Terneuzen meer dan 20 procent van de jongeren tot 18 jaar jeugdhulp kreeg (zie figuur 1.7.1). De gemeenten Weert en Nissewaard hadden met meer dan 5 procent het hoogste aandeel jongeren van 18 jaar en ouder met jeugdhulp.

In relatie tot de bevolkingsomvang van de gemeente, werd de meeste jeugdhulp verleend in gemeenten met 100 tot 150 duizend inwoners (tabel 1.7.5). Van de jongeren tot en met 17 jaar uit die gemeenten ontving 14 procent jeugdhulp. Het percentage jongeren van 18 tot en met 22 jaar met jeugdhulp was het hoogst in de vier grote steden met meer dan 250 duizend inwoners.

2. Jeugdhulptrajecten

Wat is een hulptraject?
De cijfers van het CBS over dit onderwerp gaan soms over de (aantallen) jongeren en soms over de (aantallen) jeugdhulptrajecten. Een hulptraject bestaat uit een combinatie van hulpvorm en aanvangsdatum. Een jongere kan per verslagperiode één jeugdhulptraject doorlopen, maar ook meerdere hulptrajecten na elkaar, of meerdere hulptrajecten tegelijkertijd. Omdat een jongere meerdere trajecten kan doorlopen, verschilt het aantal jeugdhulptrajecten van het aantal jongeren dat het CBS rapporteert: het aantal hulptrajecten komt hoger uit.
Als een jongere tegelijkertijd meerdere hulptrajecten doorloopt met dezelfde hulpvorm bij dezelfde jeugdhulpaanbieder, dan worden deze trajecten samengenomen. In de cijfers tellen deze dan mee als één doorlopend hulptraject. Dit gebeurt ook als de aanvangsdatums verschillen: het gaat erom dat de hulptrajecten elkaar overlappen. De aanvangsdatum wordt in dat geval gezien als de datum waarop de hulp voor het eerst is gestart, en de einddatum is de datum waarop de laatste hulp werd beëindigd.

2.1 Aantal hulptrajecten in 2021 toegenomen

In 2021 waren bijna 626 duizend jeugdhulptrajecten actief. Dat waren er 41 duizend meer dan in 2020. Het aantal trajecten jeugdhulp door het wijk- of buurtteam daalde met bijna 10 procent, de overige jeugdhulp zonder verblijf nam met 11 procent toe en de jeugdhulp met verblijf steeg met ruim 3 procent (figuur 2.1.1). In het vorige hoofdstuk bleek al dat de uitbreiding van de populatie tot een toename heeft geleid van met name ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieders. Overigens zal, zo leert de ervaring, het definitieve aantal jeugdhulptrajecten naar verwachting ongeveer 3 procent hoger liggen dan de hier gepresenteerde voorlopige uitkomsten.

In 2021 zijn bijna 288 duizend nieuwe jeugdhulptrajecten gestart. Dat is een toename van 7 procent ten opzichte van 2020. Het aandeel nieuwe gestarte trajecten door het wijk- of buurtteam daalde ten gunste van het aantal trajecten ambulante jeugdhulp.

Bijna 24 procent van de nieuwe jeugdhulptrajecten in 2021 was herhaald beroep (figuur 2.1.3). Dat wil zeggen dat 24 procent van de jongeren die in 2021 een jeugdhulptraject startten, in de vijf voorafgaande jaren al eerder jeugdhulp hadden. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar het soort jeugdhulp dat eerder is ontvangen. 
Het aandeel herhaald beroep van de nieuwe jeugdhulptrajecten zonder verblijf nam in 2021 licht toe ten opzichte van 2020. Het aandeel herhaald beroep van trajecten jeugdhulp met verblijf nam in dezelfde periode af.

Bij bijna 4 procent van de 288 duizend trajecten die vanaf 1 januari 2021 zijn gestart, was sprake van crisis bij aanvang. Dat gold met name bij trajecten jeugdhulp met verblijf. Daar is 19 procent van de trajecten gestart met crisis.
De Beleidsinformatie Jeugd is sinds 2018 uitgebreid met de vraag of er sprake was van crisis bij aanvang van het traject. Niet alle jeugdhulpverleners hebben dit gegeven meteen in hun administratie opgenomen. Hierdoor moet de vergelijking met eerdere jaren met voorzichtigheid worden behandeld.

2.2 Meeste jeugdhulp doorverwezen door de huisarts

In 2021 werd 38 procent van de jeugdhulptrajecten gestart na verwijzing door een huisarts en 31 procent via een gemeentelijke toegang (figuur 2.2.1). In 2020 was ruim 36 procent van de nieuwe trajecten verwezen door de huisarts en 34 procent door de gemeente. Vanaf 2021 zijn alle trajecten met de hulpvorm uitgevoerd door het wijk- of buurtteam ondergebracht in de categorie Geen verwijzer. Dit betreft jeugdhulptrajecten waarvoor geen verwijzing nodig is, de zogenaamde vrij toegankelijke jeugdhulp. Wijkhulp is immers per definitie vrij toegankelijk. Wel kan het zo zijn dat bijvoorbeeld de huisarts de jongere of diens ouders heeft geadviseerd om contact op te nemen met het wijkteam, maar dit is formeel gezien geen verwijzing. Bij de aantallen over 2020 en eerder is een deel van de wijkhulptrajecten nog geclassificeerd met de verwijzer zoals die door de wijkteams is aangeleverd, veelal gemeentelijke toegang, gecertificeerde instelling of huisarts. Dit kan enige vertekening in deze categorieën geven.

2.3 Jeugdhulptrajecten duren meestal korter dan een jaar

Een derde van de trajecten, waarvan bekend is dat ze in 2021 zijn afgesloten, duurde korter dan zes maanden en bijna 63 procent duurde korter dan een jaar. Als gevolg van de in de inleiding genoemde methodewijziging, worden definitieve cijfers over 2021 pas vastgesteld wanneer ook de gegevens over het eerste halfjaar van 2022 beschikbaar zijn. Trajecten die in het eerste halfjaar zijn aangeleverd zonder einddatum en die ontbreken in het tweede halfjaar worden rekenkundig afgesloten in het eerste halfjaar. Van de trajecten uit het tweede halfjaar zonder einddatum kan nog niet worden vastgesteld of deze in 2021 zijn afgesloten omdat nog onbekend is of deze in de levering over het eerste halfjaar van 2022 voorkomen. Naar verwachting zullen nog enkele tienduizenden trajecten alsnog worden afgesloten. 
Hierdoor is besloten om bij de presentatie van de voorlopige cijfers het aantal afgesloten trajecten niet te presenteren, omdat dit aantal nog te onbetrouwbaar is. De gemiddelde duur en de reden beëindiging van trajecten waarvan nu al bekend is dat ze afgesloten zijn, wordt wel weergegeven. De verwachting is dat het beeld dat hieruit ontstaat bij de publicatie van definitieve uitkomsten niet wezenlijk zal afwijken van het beeld uit de voorlopige uitkomsten. 

Een in 2021 afgesloten jeugdhulptraject duurde gemiddeld 428 dagen (tabel 2.3.2). Dat is 23 dagen langer dan een gemiddeld afgesloten traject in 2020. Trajecten met de hulpvorm Gesloten plaatsing duren met gemiddeld 207 dagen in 2021 het kortst. Afgesloten pleegzorgtrajecten duurden het langst, gemiddeld 1 473 dagen. In 2020 duurde een gemiddeld pleegzorgtraject nog 427 dagen korter. Dit is het gevolg van de eerdergenoemde verlenging van de leeftijdgrens bij pleegzorg van maximaal 18 naar 21 jaar. 

De gemiddelde duur van een afgesloten pleegzorgtraject van een jongere tot 18 jaar steeg van 904 dagen in 2020 naar 1 280 in 2021. Voor jongeren van 18 jaar en ouder nam de gemiddelde duur in deze periode toe van 2 056 dagen naar 2 608 dagen.

De gemiddelde duur van jeugdhulptrajecten zonder verblijf steeg in 2021 ten opzichte van 2020 met 2 dagen. De duur van ambulante trajecten daalde met gemiddeld 10 dagen. De gemiddelde duur van wijkhulp nam juist sterk toe, met 55 dagen. Nadere analyse leert dat er grote verschillen bestaan tussen de wijkteams die deze vorm van jeugdhulp leveren. 

2.4 Jeugdhulptraject vaak volgens plan beëindigd

Van alle jeugdhulptrajecten die in 2021 met een bekende reden6) werden afgesloten, werd ruim 81 procent beëindigd volgens plan, net als in 2020 (figuur 2.4.1). Naast beëindiging volgens plan werd 11 procent van de trajecten voortijdig afgesloten in overeenstemming tussen cliënt en aanbieder. De overige werden eenzijdig beëindiging door de jeugdige (3 procent) of door de aanbieder (1 procent) of er was sprake van externe omstandigheden (3 procent). 

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.