'Het Right to Challenge past in de huidige tijd van decentralisaties, een terugtredende overheid en een grotere rol voor de burger. In staatsrechtelijk opzicht past de bepaling overwegend goed. Het juridische kader loopt echter nog achter op de maatschappelijke ontwikkelingen.'
Die conclusie trekt Quinten Lainert in zijn scriptie 'Het Right to Challenge: van inspiratie, naar burgerparticipatie tot frustratie?' De scriptie is bedoeld als 'een juridische verkenning ten behoeve van een doeltreffende toepassing van het RtC uit de Wmo 2015.'
Quinten Lanert schreef zijn scriptie als student Staats- en Bestuursrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam en stagiair bij de VNG.
Het Right to Challenge is een innovatieve (kan-)bepaling, naar Brits voorbeeld. Bij gemeentelijke verordening hebben inwoners de mogelijkheid om zelf publieke taken uit te (laten) voeren. In de Wmo 2015 is het recht vastgelegd in artikel 2.6.7.
Quinten Lanert schrijft: 'Het Right to Challenge zorgt er niet voor dat de huidige verhoudingen tussen het Rijk, provincies en gemeenten en de verhoudingen binnen gemeenten ongeschikt zijn. Met betrekking tot de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) bestaat er echter wel een zekere mate van spanning.'
'Een doeltreffende toepassing van het Right to Challenge vereist een herziening van de rechtsverhouding tussen burger en bestuur. Zo sluiten het aanbestedingsrecht, de Wet openbaarheid van bestuur, de Gemeentewet en de rechtsbeschermingsprocedure uit de Awb onvoldoende aan op de onervaren, lokaalgebonden en kleinschalige initiatieven', aldus Lanert.
Lanert waarschuwt: 'Er wordt veel van de maatschappij verwacht, maar het juridische kader loopt vooralsnog achter op de maatschappelijke ontwikkelingen. Wederzijds vertrouwen is belangrijk voor participatie, dit vertrouwen kan door het veelvoud aan uiterst complexe regels, zoals het aanbestedingsrecht en de beroepsprocedures in het privaat- en bestuursrecht, het Right to Challenge in de kiem smoren.'