De uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2015 (ECLI:RBGEL:2015:1159) is groot nieuws geweest in ‘jeugdzorg-land’. Verschillende rechtbanken hebben hierop voort ‘geborduurd’, alleen is dit wel juist?
In de uitspraak oordeelt de rechtbank Gelderland dat het verlenen van mandaat aan de GI (lees ook: jeugdhulpverlener) niet mogelijk is. Een bestuursorgaan kan, op grond van artikel 10:3 Algemene wet bestuursrecht, mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. De rechtbank is van mening dat er sprake is van de tenzij-regel en geeft hiervoor drie argumenten gebaseerd op drie artikelen uit de Jeugdwet.
Artikel 6.1.8 Jeugdwet
Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdzorg wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid Jeugdwet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend.
De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de GI die het genoemde verzoek indient en niet het college.Omdat er in de betreffende casus geen sprake is van een lopende kinderbeschermingsmaatregel oordeelt de rechtbank dat het college het verzoek moest indienen. Mandaatverlening aan de GI in dit geval is in strijd met de aard van de bevoegdheden nu artikel 6.1.8 expliciet aangeeft wanneer de GI dan wel het college een verzoek moet indienen. Hiermee zou eveneens het doel van de nieuwe Jeugdwet om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en effectiever en efficiënter te maken in het geding komen.
Het enkele feit dat er onderscheid gemaakt wordt in welke gevallen door wie een verzoek ingediend moet worden betekent nog niet dat daarmee de ander niet gemandateerd kan worden. In casu; omdat het college het verzoek in dit geval moet indienen betekent niet dat de GI dit niet namens (gemandateerd) het college kan doen.
Het Nader rapport bij de Jeugdwet (p.6) geeft aan dat de Jeugdwet de gemeente de vrijheid heeft gegeven “de GI al in een vroeg stadium bij een gezinssituatie te betrekken. (…) Ruimte vergroten om een gezinsvoogdijmedewerker, werkzaam bij een GI, (…) in te zetten, met als doel ouders te bewegen – al dan niet met zachte drang – tot vrijwillige medewerking.”
De mandatering van de bevoegdheid uit artikel 6.1.8 eerste lid aan de GI zou in onze visie moeten worden gezien als het inroepen van hulp in een vroeg stadium. En is daarom rechtmatig gemandateerd.
Artikel 3.2 Jeugdwet
In de Jeugdwet zijn er specifieke taken aan de GI toebedeeld. Daarnaast wordt in artikel 3.2 tweede lid Jeugdwet bepaald dat de GI geen jeugdhulp mag aanbieden, om zo te voorkomen dat er belangenverstrengeling ontstaat. Ook dit is volgens de rechtbank een reden, “verzet de aard en bevoegdheid zich om verzoeken om gesloten jeugdzorg in het vrijwillig kader aan de GI te mandateren”.
Het indienen van een verzoekschrift tot vrijwillige plaatsing gesloten jeugdzorg bij de rechtbank kan niet worden gezien als het verlenen van jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 1.1 Jeugdwet. Het is een handeling die vooraf gaat aan het verlenen van jeugdhulp. Daarnaast kan er geen belangenverstrengeling ontstaan aangezien de GI niet zelf de jeugdhulp, te weten gesloten plaatsing, zal uitvoeren maar een instelling voor gesloten jeugdzorg.
De Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet (p. 132) ondersteunt onze redenatie. “Op grond van artikel 2.4 tweede lid onder b is de GI (…) bevoegd te bepalen dat een jeugdige jeugdhulp nodig heeft. (…) De GI levert die niet zelf, maar dient hiervoor een jeugdhulpaanbieder in te schakelen.”
Het is voor ons onduidelijk waarom de rechtbank van mening is dat er hier sprake is van het verlenen van jeugdhulp.
Artikel 2.11 Jeugdwet
Conform artikel 6.1.2 vijfde lid Jeugdwet kan een machtiging alleen worden afgegeven als het college (…) heeft bepaald dat een voorziening (…) nodig is. Hiermee wordt een verleningsbesluit bedoeld. Door een dergelijk besluit worden de rechten van de jongere (en zijn ouders) vastgesteld. Het is volgens de rechtbank niet mogelijk een dergelijk verleningsbesluit te mandateren gezien artikel 2.11 eerste lid Jeugdwet. Hierin staat dat het college de mogelijkheid heeft om de uitvoering van de Jeugdwet aan derden over te laten behalve “de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders”. De mandatering is, aldus de rechtbank, in strijd met een wettelijk voorschrift.
Rechtbank Limburg (ECLI:RBLIM:2015:3539) gebruikt in haar uitspraak dezelfde redenatie als het gaat om het mandateren van een verleningsbesluit.
Voor de behandeling van dit argument moeten we terug naar het ontstaan van de Jeugdwet en met name artikel 2.11 Jeugdwet. Nadat de Jeugdwet is vastgesteld is zij gewijzigd door diverse andere wetten, zoals de WMO 2015. Daarnaast zijn er bij de behandeling van de wet verschillende amendementen ingediend waarvan er een aantal zijn aangenomen.
Artikel 2.11 is via het amendement Ypma en Leijten (Kamerstukken II, 2013/14, 33 684, nr. 107) in de Jeugdwet terecht gekomen. Het eerste lid, die in casu wordt aangehaald, is een kopie van artikel 2.6.4 WMO 2015. Volgens de toelichting bij het amendement gaat dit artikellid om “de kwaliteit van de verlening van jeugdhulp (…) te waarborgen, alsmede de goede verhouding tussen de prijs (…) en de kwaliteitseisen (…).” Het artikel en met name de zinsnede “de vaststelling van de rechten en plichten” ziet dus niet op de verlening (of het verleningsbesluit) van jeugdhulp en wel op de kwaliteit van de verlening en prijs-kwaliteitsverhouding van de jeugdhulp.
De wetgever heeft erkend dat artikel 2.11 Jeugdwet onduidelijkheid oplevert en corrigeert dit doormiddel van de Veegwet VWS 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 2). “In artikel 2.11 eerste lid komt de zinsnede «, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders,» te vervallen.
In de Memorie van Toelichting bij de Veegwet VWS 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 3) geeft de wetgever eveneens aan dat artikel 2.11 er toe strekt “de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan”. Er wordt vervolgens duidelijk aangegeven dat er in “de parlementaire behandeling diverse malen is aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben.”
Door deze voorgenomen wijziging in de Jeugdwet is daarmee artikel 2.11 eerste lid Jeugdwet verduidelijkt; het college heeft, na inwerkingtreding van de Veegwet VWS 2015, de mogelijkheid om de vaststelling van rechten en plichten, als bedoeld in een verleningsbesluit, te mandateren.
Terugkomend op de vraag waarmee wij dit artikel startte;
“Artikel 2.11, 3.2, 6.1.8 Jeugdwet: Mandatering aan GI toch mogelijk?”
Ja, dat is ons inziens mogelijk.
Door de uitleg van de wetgever en ‘officieel’ vanaf de datum van inwerkingtreding van de Veegwet VWS 2015, kan hier geen onduidelijkheid meer over bestaan.
Heeft u vragen of opmerkingen? Dan kunt u ons altijd e-mail: info@sociaaldomeinjuristen.nl.
Auteur: mw. mr. Linda de Heer
Co-auteur: mw. mr. Sharon Bogaarts
Eerdere blogs van mr. Linda de Heer en mr. Sharon Bogaarts
De jeugdwet en bezwaarschriften
Gemeente als jeugdhulpaanbieder