Rond 5 september werden we opgeschrikt in het nieuws door nare details in de Vlaardingse pleegouderzaak. Zie bijvoorbeeld de Volkskrant van 6 september p. 4). De week ervoor over berichtgeving omtrent misbruikzaken in Jeugddorp de Glind. Het ging in alle gevallen over kinderen die voor hun veiligheid uit huis waren geplaatst. Dit roept de vraag op hoe we ervoor kunnen zorgen dat kinderen veilig zijn en het middel niet erger is dan de kwaal.
In 2022 verbleven in totaal 42.560 kinderen en jongeren tot en met 22 jaar in een vorm van jeugdhulp met verblijf, zoals een pleeggezin of instelling (bron: Nederlands Jeugdinstituut). Het gaat niet in alle gevallen over kinderen die voor hun veiligheid gedwongen uit huis worden geplaatst maar soms ook omdat de nodige zorg thuis niet kan worden geboden. Het aantal kinderen dat jaarlijks uit huis wordt geplaatst door de Raad voor de Kinderbescherming slinkt, waarschijnlijk door de aangescherpte richtlijn Uithuisplaatsing en Terugplaatsing maar het zijn er nog wel zo’n 1570 per jaar (1). En daarnaast wordt nog een groot aantal kinderen tussen instellingen en klinieken al dan niet vrijwillig overgeplaatst, soms meerdere malen per jaar. Cijfers ontbreken maar het idee erachter is dat ze dan veilig zijn.
We staan er echter onvoldoende bij stil dat wanneer we kinderen onder dwang (of dreiging van dwang) uit huis plaatsen of overplaatsen dat ook weer onveiligheid veroorzaak voor het kind. Deze onveiligheid kan liggen aan zowel het kind zelf, aan de betrokken hulpverleners of meer in het algemeen aan het systeem.
Kinderen met een historie van verwaarlozing, misbruik, mishandeling of pedagogische onmachtsituaties (denk bijvoorbeeld aan een vechtscheiding) hebben een negatief beeld van zichzelf en hun omgeving. Dat kunnen we duiden als negatieve sociale informatieverwerking of hechtingsproblematiek. Dat is niet de schuld van het kind maar het gebrek aan verbondenheid, competentie en autonomie in de omgeving veroorzaakt door wat Micha de Winter in zijn nieuwe boek over samenlevingspedagogiek een gebrek aan ‘agency’ noemt. Dit is al eerder beschreven in het artikel over Lisa (2). Het gaat dan over een gebrek aan voorspelbaarheid en de mogelijkheid je omgeving actief te kunnen beïnvloeden doordat anderen naar je luisteren en je begrijpen (3). Gebrek aan agency veroorzaakt onveiligheid en stress. Kinderen vechten zich dan letterlijk terug naar huis. Daar reageren hulpverleners niet altijd adequaat op.
Veel hulpverleners (pleegouders, gezinshuisouders, pedagogisch medewerkers of kinderbeschermers) zijn aan dit werk begonnen uit een intrinsieke motivatie om te helpen. Ze verwachten daarvoor meestal geen dankbaarheid van het kind, maar in ieder geval geen strijd. Soms reageren ze op strijd door terug te vechten en dat lijkt in de beschrijving uit de krant van het meisje uit Vlaardingen te zijn gebeurd. We noemen dit een cyclus van wederzijdse agressie (coercieve cyclus). En wanneer hulpverleners onvoldoende kunnen reflecteren op hun eigen onmachtsgevoelens gaat het vaak mis. Zie bijvoorbeeld ook de voorbeelden uit het rapport van Jason en de Woodbrokersaffaire: we zien het overal, kinderen die niet veilig zijn in de hulpverlening. Hulpverleners (maar bijvoorbeeld ook jeugdbeschermers) hebben voor deze reflectie ondersteuning nodig, maar die ontbreekt in de hectiek van de dag vaak.
Als we kijken naar hoe de Vlaardingse pleegzaak zich in de media aan het ontrollen is heeft het er alle schijn van dat er ook een systeemprobleem was want meerdere betrokkenen, waaronder de biologische moeder, school en het kind zelf hebben aan de bel getrokken maar er werd onvoldoende geluisterd. Het betreft dan meestal – ook in de Vlaardingse pleegzaak – mensen die pedagogisch het meest nabij kinderen staan.
Als eerste is het belangrijk om de systeemproblematiek bij de jeugdbescherming aan te pakken, maar het is ook belangrijk om in de hulpverlening en in de jeugdbescherming reflectie op eigen gevoelend en handelen een vast onderdeel te maken van de beroepsuitoefening en de opleiding. Het pedagogisch perspectief (zo thuis als mogelijk), ethische reflectie en het juridische kader (rechten van kinderen) staan aan de basis voor uithuisplaatsingen. Dat gebeurt nog onvoldoende maar kan wel. De hogeschool Leiden bijvoorbeeld is druk bezig om in de maatschappelijke opvang medewerkers te leren reflecteren. Dat gaat niet vanzelf maar werkt wel, juist ook om een coercieve cyclus te voorkomen. Kern van die reflectiemethode blijft tot vooral ontmoeten, nabijheid en echt luisteren. En luisteren kan je leren. Onlangs schreven verschillende organisaties een brief naar premier Schoof om ook aan rechters te vragen beter naar kinderen die dreigen uit huis te worden geplaatst te luisteren (zie bijlage).
Er zijn in Nederland simpelweg niet voldoende veilige plekken voor kinderen. De vraag is of we dan uit huis moeten plaatsen of overplaatsen van de regen in de drup. Een spreuk van de Duitse dichter Christian Morgenstern (4) (te vinden op een bankje op het perron van Amsterdam CS) kunnen we parafraseren met: kinderen zijn niet veilig waar ze wonen, maar daar waar naar ze geluisterd wordt en ze begrepen worden.
Dit artikel is de eerst in een serie over Pedagogische misvattingen geschreven door verschillende deskundigen
https://www.parool.nl/nederland/aantal-uithuisplaatsingen-kinderen-keldert-grootste-krimp-in-tien-jaar~bd75f159/?referrer=https://www.google.com/
‘Doe als eerste geen schade burgemeester en dokter’
Helm, G. H. P. van der (2017a). Hoop! Hoop op het gewone leven voor kinderen die het niet getroffen hebben. Amsterdam: SWP.