Maar weinig gemeenten doen het: statushouders laten beginnen met inburgeren terwijl zij nog in het asielzoekerscentrum (azc) wonen. Zonde, want met de lange wachttijden voor huisvesting blijven ze onnodig lang in de wachtstand. De gemeente Amsterdam is een van de gemeenten die inburgeraars onder de Wet inburgering 2021 (Wi2021) al wel de kans bieden om vroeg te starten met inburgeren en participeren.
De resultaten van een eerdere kwalitatieve evaluatie door de gemeente Amsterdam van de Vroege start zijn positief: deelname aan de Vroege start geeft statushouders perspectief en motiveert hen. Wat levert de investering in de Vroege start de gemeente Amsterdam en statushouders nog meer op? Om hierachter te komen heeft gemeente Amsterdam Significant Public gevraagd om een Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse (MKBA) te maken.
De uitkomsten van de MKBA zijn veelbelovend. Voor het cohort 2022 levert de Vroege start naar schatting tussen de € 2.700 en € 7.700 per deelnemende statushouder op, in een periode van 10 jaar. Deze maatschappelijke baten zijn ook te verwachten voor volgende cohorten, als de gemeente Amsterdam doorgaat met de Vroege start in de huidige vorm en als de wachttijd tot huisvesting circa vijftien maanden blijft.
Elke euro die de gemeente heeft geïnvesteerd in de Vroege start voor cohort 2022, levert (in de toekomst) een besparing op bijstandsuitkeringen en uitvoeringskosten op van € 1,40 tot € 2,90. Daarnaast zijn er ook baten die nog niet zijn opgenomen in deze berekening: statushouders hebben al een groter netwerk op het moment dat zij een huis toegewezen krijgen in Amsterdam en schulden worden eerder gesignaleerd doordat klantbegeleiders en statushouders al een vertrouwensband hebben opgebouwd. Zodra statushouders aan een gemeente zijn gekoppeld, heeft het dus maatschappelijk én financieel gezien nut om hen te helpen snel in te burgeren.
De schaal waarop de inburgering in Amsterdam plaatsvindt is natuurlijk groter dan voor veel andere Nederlandse gemeenten. Toch is de verwachting dat de Vroege start ook voor veel andere gemeenten maatschappelijke én financiële baten kan opleveren als aan de onderstaande randvoorwaarden is voldaan. Zélfs al heeft de gemeente jaarlijks maar enkele Vroege starters.
Er is een azc in de buurt van de gemeente. De taallessen vinden plaats in (de buurt van) de gemeente waaraan de statushouder is gekoppeld. Als er geen azc in de buurt van de gemeente is, is de reisafstand voor de statushouders waarschijnlijk te groot om vroeg te kunnen starten met de inburgering;
De taalscholen met wie de gemeente een contract heeft, zijn goed te bereiken met het ov vanaf het azc;
De Vroege starters worden gekoppeld aan een klantbegeleider die expertise opbouwt over de Vroege start. De begeleiding van Vroege starters vraagt net een andere inzet dan de reguliere begeleiding van statushouders. Vroege starters vragen de klantbegeleiders bijvoorbeeld ook om hulp bij zaken die het COA betreffen maar hebben wél al een groter netwerk op het moment van huisvesting. De gemeente Amsterdam ondervond dat het daarom goed werkt om dit te beleggen bij een of meerdere gespecialiseerde klantbegeleiders.
Wat gemeenten misschien niet altijd beseffen is dat de begeleiding van Vroege starters geen extra tijd kost van de klantbegeleider. De begeleiding vanuit de gemeente wordt vooral meer naar voren gehaald in de tijd. En door slim te informeren, bijvoorbeeld een welkomstpakket met informatie over de Vroege start en indien mogelijk groepsvoorlichting, krijgt iedereen de kans om deel te nemen aan de Vroege start zonder dat hier een grote extra inspanning voor nodig is.
In de uitvoeringsbrief van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van juni 2024 was te lezen dat het Rijk belangrijke drempels weg wil nemen voor de uitvoering van de Vroege start. Zo heeft het Rijk budget beschikbaar gesteld voor de extra reiskosten die de Vroege start met zich meebrengt. Daarnaast werkt het ministerie aan een voorstel om de inburgeringstermijn te verlengen met de periode tussen het vaststellen van het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) op het azc en het moment van huisvesting, zodat statushouders minder huiverig zijn om te starten aan hun inburgeringstraject terwijl zij nog op het azc verblijven. Deze maatregelen nemen belangrijke drempels weg voor de uitvoering van de Vroege start.
Tegelijkertijd wil de huidige minister van Asiel en Migratie de taakstelling voor gemeenten om statushouders te huisvesten afschaffen. Het is nog onduidelijk of en wanneer dit plaats zal vinden en wat de gevolgen hiervan zijn voor de verantwoordelijkheid die gemeenten hebben voor de inburgering van statushouders. Voorop blijft staan dat de MKBA laat zien dat het loont voor statushouders, gemeente én de samenleving om statushouders zo vroeg mogelijk te laten starten met de inburgering. Ook, en misschien nog wel meer, als de huisvesting van statushouders er in de toekomst anders uit komt te zien.