Deze maand is het KIS-onderzoek over schakelprogramma’s gepubliceerd. Schakelprogramma’s bereiden statushouders voor op beroeps- of hoger onderwijs in Nederland. Hannah de Lange heeft vorig jaar stage gelopen bij KIS en meegewerkt aan dit onderzoek als onderdeel van haar masterscriptie. Daarbij heeft ze specifiek gekeken naar de rol van sociale contacten in de schakelprogramma’s. In dit artikel bespreekt ze haar bevindingen en de implicaties voor praktijk en beleid.
Statushouders ondervinden veel moeilijkheden als het gaat om arbeidsmarktintegratie. Het duurt vaak maanden of zelfs jaren voor ze betaald werk hebben – en dan heb ik het nog niet eens over passend werk. Een belangrijke oorzaak hiervoor blijkt het gebrek aan een Nederlands diploma. Uit het promotieonderzoek van sociologe Linda Bakker over integratie van vluchtelingen in Nederland kwam naar voren dat statushouders die hun hoogst genoten opleiding in Nederland hebben afgerond, evenveel kans hebben als Nederlanders op passend werk. Maar voor veel statushouders is de stap naar regulier onderwijs erg groot. Daarom zijn er steeds meer schakelprogramma’s in Nederland. Deze programma’s bestaan onder andere uit taallessen, studievaardigheden en kennismaking met de Nederlandse maatschappij. Door middel van intensieve begeleiding worden statushouders startklaar gemaakt voor een mbo-, hbo- of universitaire opleiding.
Vanaf 2021 zal de nieuwe Wet Inburgering haar intrede doen. Dat betekent onder andere dat er drie leerroutes komen voor inburgeraars. Een van die routes is de onderwijsroute, waarin schakelprogramma’s waarschijnlijk een prominente rol zullen spelen. In aanloop naar de wetswijziging is KIS door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gevraagd onderzoek te doen naar de bestaande schakelprogramma’s.
Voor meer informatie over de nieuwe Wet Inburgering klik hier.
Voor het KIS-onderzoek over schakelprogramma’s hebben we gesproken met coördinatoren en (oud-)deelnemers van vijf verschillende schakelprogramma’s over de succesfactoren en knelpunten in de overgang naar regulier onderwijs. Het belangrijkste uitgangspunt van de interviews was de eigen ervaring van de deelnemers, en de sociale relaties die ze zowel binnen als buiten de klas hadden. We hebben hen onder andere gevraagd wat ze vonden van de sfeer in de klas, hoe ze zich voelden in de groep en met wie ze omgingen in de klas. Maar we hebben ook gevraagd naar contacten van buiten het schakelprogramma en wat die contacten voor hen betekenden. Zo konden we een volledig beeld krijgen van de sociale wereld van de deelnemers.
In mijn masteronderzoek focuste ik me op de sociale contacten van de deelnemers. Sociale contacten zijn belangrijk voor iedereen die verder wil komen op het gebied van onderwijs of arbeidsmarkt. Ze kunnen namelijk toegang verschaffen tot nieuwe kennis en vaardigheden. Sociale contacten zijn dan ook bij uitstek belangrijk voor statushouders. Van statushouders wordt verwacht dat zij in korte tijd bekend raken met de Nederlandse taal en cultuur. Sociale contacten kunnen bijdragen aan de kennis en vaardigheden die statushouders nodig hebben voor regulier onderwijs. Ik heb daarom onderzocht hoe de rol van sociale contacten vormgegeven wordt in de schakelprogramma’s.
Om erachter te komen hoe sociale contacten kennis en vaardigheden opleveren, heb ik gekeken naar de sociale steun die de deelnemers ervaren. Hierbij maakte ik (op basis van wetenschappelijke literatuur) onderscheid tussen vier soorten steun: informationeel, instrumenteel, emotioneel en gezelschap. In het onderzoek hebben we gekeken of verschillende soorten sociale relaties ook verschillende soorten steun opleveren.
Informationele steun helpt bij kennismaking met de Nederlandse cultuur en maatschappij.
Instrumenteel slaat op steun bij het bereiken van hogere doelen, zoals het leren en verbeteren van de Nederlandse taal of perspectieven op betaald werk.
Emotionele steun is bijvoorbeeld hulp bij stress of persoonlijke problemen, maar ook motivatie.
Gezelschap gaat over ‘informele’ vormen van sociale omgang, maar vriendschap wordt hier ook toe gerekend.
De deelnemers waren over het algemeen erg positief over de schakelprogramma’s. De meesten zagen het als een waardevolle investering in de toekomst: een eerste stap om zich verder te kunnen ontwikkelen.
Een belangrijke voorwaarde voor een goede algemene ervaring van het schakelprogramma, blijkt de groepsdynamiek in de klas. Dit is bovendien essentieel voor de sociale steun die de deelnemers ervaren. Sommige deelnemers waren ontevreden over de sfeer in de klas, onder andere door grote verschillen in leeftijd, opleidingsniveau of houding van klasgenoten. Voor deze deelnemers gold dat ze weinig steun ervaarden van hun klasgenoten.
Deelnemers die de sfeer juist wel goed vonden, ervaarden wel steun van hun klasgenoten. Zij kregen bijvoorbeeld instrumentele steun bij het leren van de taal; of emotionele steun omdat ze zich veilig en vertrouwd voelden.
In twee van de onderzochte schakelprogramma’s worden de deelnemers gekoppeld aan een Nederlandse studentmentor. Zowel coördinatoren als deelnemers waren heel positief over de studentmentoren. De succesfactor hier lijkt te zijn dat het contact structureel is. In andere schakelprogramma’s hebben deelnemers sporadisch contact met Nederlanders, maar dit contact levert hen niet veel steun op. De deelnemers van de programma’s met een studentmentor vertelden ons dat dit hen allerlei soorten steun opleverde. Zo hadden ze gezelschap en kregen ze instrumentele steun bij het leren van de taal. In sommige gevallen ontwikkelden de deelnemer en de mentor een sterke band die emotionele steun kon bieden.
Voor informationele steun zijn de deelnemers vooral afhankelijk van de docenten. Bijna alle deelnemers vertelden ons dat hun docent de voornaamste contactpersoon was als ze vragen of problemen hadden. Die vragen of problemen gingen niet alleen over school, maar ook over geldzaken, inburgering, werk of persoonlijke dingen. De coördinatoren die we hebben gesproken bevestigden dat de docenten vaak hun uiterste best doen om deelnemers te helpen, ook als dat niet direct in hun takenpakket zit.
Daarnaast hadden deelnemers ook contacten buiten het schakelprogramma. Dit was bijvoorbeeld hun familie, die meestal emotionele steun bood door middel van motivatie om hard te studeren. Soms waren het ook andere statushouders of nieuwkomers. Opvallend was dat sommige deelnemers van andere nieuwkomers ook instrumentele steun kregen op het gebied van de Nederlandse taal. Zij vonden het juist makkelijker om de taal te oefenen met andere nieuwe Nederlanders, omdat ze dan minder bang waren om fouten te maken of elkaar te corrigeren. Toch gaven vrijwel alle deelnemers aan dat ze graag meer Nederlanders wilden leren kennen, voornamelijk omdat dit hen zou helpen bij het leren van de taal. In de praktijk was het contact met Nederlanders echter beperkt.
Dit onderzoek laat zien dat verschillende soorten sociale relaties verschillende soorten steun kunnen opleveren voor statushouders. Deze soorten steun kunnen op hun beurt bijdragen aan de kennis en vaardigheden van die statushouders, wat hun kansen op de arbeidsmarkt vergroot. En dat is uiteindelijk het doel van de schakelprogramma’s. Daarom zouden de programma’s er goed aan doen om een prominentere rol te geven aan het opbouwen van een sociaal netwerk. In de aankomende wijzigingen van de Wet Inburgering krijgen gemeenten een sleutelrol in het vormgeven van de onderwijsroute en daarmee de schakelprogramma’s. Hierbij is het waardevol als zij het belang van sociale contacten voor het leerproces van statushouders in acht nemen. Zodoende kunnen schakelprogramma’s optimaal bijdragen aan de onderwijs- en arbeidsmarktperspectieven van statushouders, en aan hun sociale integratie als geheel.
Bekijk hier de volledige scriptie van Hannah de Lange