Participatie op de arbeidsmarkt wordt over het algemeen beschouwd als een belangrijk middel voor de integratie van vluchtelingen in de Nederlandse samenleving. In vergelijking met andere groepen met een migratieachtergrond hebben vluchtelingen echter veel meer moeite om toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt te krijgen. Het ongepland vertrek als gevolg van conflict, geweld en/of vervolging en de onzekerheid waar en wanneer een nieuw leven opgebouwd kan worden spelen hierbij een belangrijke rol. In veel gevallen kunnen de in het thuisland opgebouwde middelen, kennis en ervaring onvoldoende worden overgedragen naar het gastland en moeten deze (deels) opnieuw verworven worden. Daardoor is arbeidsintegratie van vluchtelingen vaak een langdurig proces, dat extra inspanningen vereist van individu én samenleving.
Door: Leendert de Bell, Ad Baan, Marieke Both en Erna Geleijnse
Succesvolle integratie en participatie van statushouders is van groot belang voor het individu, dat vaak een sterke motivatie aan de dag legt om volwaardig deel te kunnen nemen en bij te dragen aan de samenleving. Daarnaast heeft integratie onmiskenbaar een hoge maatschappelijke meerwaarde. Zeker in geval van arbeidstekorten in specifieke sectoren of als er vraag is naar specifieke competenties bij bedrijven of organisaties, liggen de kansen (op papier) voor het oprapen. Inmiddels zijn veel verschillende organisaties actief betrokken bij de integratie van statushouders op de Nederlandse arbeidsmarkt, gelukkig met steeds meer hoopgevende resultaten als gevolg. Denk aan de experimenten met leerwerktrajecten binnen het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA). En Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF houdt zich al enkele jaren bezig met het opzetten van leerwerktrajecten, wat heeft geresulteerd in een concept dat werkt en gekopieerd kan worden voor zowel mbo- als hbo-trajecten.
Het brede programma VIA is gericht op het creëren van gelijke kansen voor Nederlanders met een migratieachtergrond op de arbeidsmarkt. De verschillende leerwerktrajecten binnen de VIA-pilots tonen een breed en complex speelveld, met een veelheid aan betrokken partijen die vanuit hun eigen doelstellingen en/of maatschappelijke agenda met elkaar samenwerken. Tussentijdse evaluaties van deze pilots brengen een enorme potentie aan het licht voor zowel opschaling als verdere verbreding van deze initiatieven. Tegelijkertijd bestaan er nog de nodige barrières en knelpunten voor het verder verzilveren van die kansen. Hierna belichten we kort een aantal ervan vanuit verschillende perspectieven. Dit om input te leveren voor een bredere discussie tussen vertegenwoordigers van organisaties en initiatieven op het gebied van leerwerktrajecten voor statushouders, om gezamenlijk te komen tot effectievere en duurzamere oplossingen.
Het koppelen van werkgevers (die behoefte hebben aan medewerkers met een aantal specifieke kwaliteiten) en statushouders (die beschikken over veel motivatie en uiteenlopende talenten, opleiding en ervaring) verloopt in de praktijk vaak moeizaam. Leerwerktrajecten vergen aanzienlijke investeringen. Zo doet het integratie- en participatieproces een beroep op de veerkracht en het leervermogen van statushouders, en ook het opbouwen van een nieuw leven in een nieuwe omgeving vraagt veel tijd en energie. Vanzelfsprekend investeert de werkgever in de eerste plaats in toekomstig personeel, daarnaast vergen deze trajecten ook veel tijd en energie qua begeleiding. Met name kleinere werkgevers hebben vaak niet de middelen en mogelijkheden hiervoor. Ook de maatschappelijke kosten-batenanalyse speelt hierbij een rol. Daarom zijn naast werkgevers vaak ook gemeenten, UWV, regionale opleidingscentra (ROC’s), taalscholen en organisaties als VluchtelingenWerk en UAF betrokken.
Gemeenten en UWV kunnen met name in de eerste fase leerwerktrajecten een belangrijke impuls geven door werken met behoud van uitkering te faciliteren. Dit is doorgaans een tijdelijke oplossing, waarna een werkgever de intentie moet afgeven om iemand in dienst te nemen. Voor werkgevers kan dit een belemmering zijn, omdat het aanleren van vaardigheden, (vak)taal, en soft skills voor statushouders vaak meer tijd kost, en zij hierdoor nog geen volledige loonwaarde hebben voor een werkgever. Het selectieproces en de timing van inzet van middelen en begeleiding luistert daarom nauw. Volgens de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft meer dan 80 procent van de statushouders de afgelopen zes jaar het inburgeringsexamen gehaald op A2-taalniveau, vaak pas na verlenging van de termijn. Voor reguliere mbo 3- en mbo 4-opleidingen is echter B1-taalniveau vereist. Voor statushouders van 30 jaar of ouder is daarbij geen studiefinanciering beschikbaar. Juist voor deze groepen bieden leerwerktrajecten kansen, omdat ze langs deze weg versneld een diploma kunnen halen en aan het werk kunnen. Het aanbod is vooralsnog echter beperkt; deelcertificaten van mbo 1 en mbo 2 staan nog in de kinderschoenen. Ook hier zou centrale coördinatie en uitwisseling of overnemen van methoden wenselijk zijn.
Zodra de nieuwe Wet inburgering op 1 januari 2022 van kracht wordt, zullen gemeenten naar verwachting een grotere rol gaan vervullen. Zijn statushouders op dit moment nog zelf verantwoordelijk voor het inburgeringsproces, onder de nieuwe wet krijgen gemeenten hier meer regie over, met als belangrijk doel meer maatwerk te leveren. Tegelijkertijd zijn er ook zorgen vanwege de grote verschillen tussen gemeenten wat betreft beschikbare middelen en visie, bijvoorbeeld ten aanzien van de duur van werkervaringsplaatsen en het verstrekken van stimuleringssubsidies voor werkgevers. Voor kleinere gemeenten lijkt het op dit moment simpelweg te kostbaar om speciale leerwerktrajecten in te richten voor een relatief kleine doelgroep. Om dergelijke trajecten efficiënt te kunnen aanbesteden en uitvoeren, moet daarom gekeken worden naar regionaal (bijvoorbeeld ROC’s) of zelfs nationaal opererende (bijvoorbeeld UAF, VluchtelingenWerk) organisaties. De grote onderlinge lokale verschillen tussen gemeenten maken efficiënte allocatie van middelen echter ingewikkeld en het blijkt moeilijk om projecten letterlijk en figuurlijk over grenzen heen op te zetten. Deze versnippering zet ook de continuïteit van deze leerwerktrajecten onder druk, doordat duurzame financiering ontbreekt en het schort aan een efficiënte overdracht. Waar veel betrokken stakeholders vooral gericht zijn op langetermijneffecten – een vaste baan voor de deelnemende statushouders – worden veel pilots geëvalueerd op basis van vooraf afgesproken doelen en wordt te weinig voortgebouwd op ervaringen en opgedane kennis uit vergelijkbare trajecten.
Wilt u meedenken over het effectief inzetten van leerwerktrajecten voor statushouders? Neem dan contact op!
Leendert de Bell is bijzonder lector duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen aan de Hogeschool Utrecht. Ad Baan is senior adviseur bij Berenschot. Marieke Both is projectbegeleider leerwerktrajecten mbo bij UAF. Erna Geleijnse is stafmedewerker verduurzaming arbeidsparticipatie bij VluchtelingenWerk West- en Midden-Nederland.
Lees verder over Berenschot