Gemeenten kunnen hun burgers beter en goedkoper ondersteunen dan de landelijke overheid. Tenminste, dat is de gedachte achter de decentralisaties in het sociaal domein. Gemeenten staan immers dichter bij de burger en kunnen hun beleid aanpassen aan de lokale situatie. Maar is dat echt zo? Weten gemeenten wie hun burgers in een kwetsbare situatie zijn en wat zij nodig hebben?
Elke gemeente is anders. Waar in de ene gemeente veel ouderen (met gezondheidsklachten) wonen, zal in een andere gemeente veel jeugd met problemen zijn, of veel werkloosheid. Er zijn allerhande monitors, onder meer van het CBS, met statistische informatie over de samenstelling van de bevolking of de economische situatie in een gemeente. Ook zijn er gegevens over het gebruik van voorzieningen (in gemeenten of wijken), waarbij gemeenten onderling vergeleken kunnen worden of waarmee het toekomstige voorzieningengebruik in een gemeente ingeschat kan worden.
Gemeentebesturen en beleidsmedewerkers krijgen daardoor inzicht in welke problemen er in hun gemeente spelen en welke ondersteuning er wordt gebruikt. Maar deze statistische bronnen geven weinig inzicht in minder goed meetbare zaken, zoals leefbaarheid en tevredenheid. Bovendien krijg je met monitors niet iedereen met een hulpbehoefte in beeld. Door alleen op monitors te vertrouwen, blijven sommige groepen buiten het gezichtsveld van de gemeente. Denk aan mensen die wel ondersteuning nodig hebben, maar deze niet vragen of niet weten te vinden. Om een goed beeld van de problematiek in een wijk te krijgen, is het daarom óók van belang de kennis van allerhande actoren in de wijk gebruiken: van de opbouwwerker tot de huisarts en van de woningbouwvereniging tot de onderwijzer. Zij weten wat er speelt en wie buiten beeld blijven.
Maar voordat je op zoek gaat naar kennis, is het van belang om als gemeente een visie te hebben: wat voor gemeente wil je zijn? U leest hierover meer in het gratis online magazine over datagedreven werken in het sociaal domein.