De hoogte van de boete voor mensen met een uitkering wordt door UWV, SVB en gemeenten voortaan afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin deze verwijtbaar is en de omstandigheden van betrokkene. Dit betekent dat bij minder schuld ook een lagere boete wordt opgelegd. Dit staat in een wetsvoorstel van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat op 28 januari 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Hiermee wordt de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) aangepast.
Met het wetsvoorstel wordt nu wettelijk vastgelegd dat de maximale boete is gekoppeld aan het al dan niet opzettelijk overtreden van de ‘inlichtingenplicht’. Dit is de plicht van uitkeringsontvangers om op tijd alle wijzigingen door te geven die van invloed kunnen zijn op de hoogte en duur van de uitkering. Hiermee kan voor overtredingen die niet opzettelijk zijn begaan, een lagere boete worden opgelegd dan bij een overtreding waarbij wel opzet aan de orde is. De Centrale raad van Beroep heeft hierover op 24 november 2014 uitspraak gedaan. Sindsdien wordt door gemeenten, UWV en SVB al zo gewerkt. Verder wordt met het wetsvoorstel de mogelijkheid uitgebreid om een waarschuwing in plaats van een boete te geven.
De berekening van de hoogte van de boete, de criteria en de situaties waarin een waarschuwing aan de orde kan zijn, zitten in het boetebesluit socialezekerheidswetten. Dit boetebesluit wordt aangepast als het bovenstaande wetsvoorstel door de Tweede Kamer en Eerste Kamer is aangenomen.
Met de aanpassingen van de Fraudewet blijven de uitgangspunten van de wet overeind, namelijk dat fraude niet mag lonen en teveel betaalde uitkeringen altijd worden terugbetaald. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten om fraudeurs aan te pakken, zodat de sociale voorzieningen bij degenen terecht komen die dit het hardst nodig hebben.