Net als je soms van tandarts of dokter wisselt om velerlei redenen wissel je soms ook van behandelaar, dat is ons goed recht. Maar niet alle behandelaren in de jeugdzorg accepteren dat. Ze voelen zich gekrenkt en doen dan een zorgmelding. Dat gebeurt vaak bij Veilig Thuis, een Gecertificeerde Instelling, de gemeente of soms bij een officier van Justitie. De gemeente is bijvoorbeeld verplicht onderzoek te doen. En dat veroorzaakt vaak veel angst en onzekerheid bij cliënten. Gekrenktheid bij hulpverleners vertaalt zich in wat we in het Duits ‘Schadenfreude’ noemen (lekker puh!). Op het doen van een valse of wraakzuchtige zorgmelding of een melding bij de Inspectie staat geen sanctie en er zijn geen cijfers over hoe vaak dit gebeurd. Slachtoffers hebben het nakijken en de media staan er vol van met betrekking tot de jeugdzorg. Inmiddels zijn er in ons land drie Gecertificeerde Jeugdbeschermingsinstellingen onder curatele gesteld die te voortvarend te werk gingen na meldingen.
Net als bij de dokter gaat het bij behandeling in de jeugdbescherming, de jeugdzorg en jeugd GGZ niet altijd goed, gezien een groeiend aantal rechterlijke uitspraken. Dat mag en voor een breuk in de behandeling zijn veel redenen voor. De belangrijkste reden is dat er geen ‘klik’ is tussen cliënt en behandelaar. Soms weet een behandelaar het ook niet meer of wordt boos op een cliënt (tegenoverdracht). Soms vindt een cliënt dat er onvoldoende zicht is op herstel en in andere gevallen ontbreekt er behandelmotivatie bij de cliënt zelf, waardoor er een breuk ontstaat en de cliënt op zoek gaat naar een andere behandelaar. In ons land mag dat, maar dat wordt in de praktijk niet zo gezien. En hulpverleners en jeugdbeschermers zinnen soms op wraak.
De geestelijke gezondheid van jongeren staat onder druk. De kranten staan er vol van en wachttijden voor hulpverleners lopen op. Eenmaal bij een hulpverlener gaat het niet altijd goed. Maar al te vaak ontstaat er een breuk in de werkrelatie tussen professionals. De jongere zegt (of ‘doet’) nee, is boos of zegt niks en trekt zich terug. Een professional voelt zich afgewezen en moreel gekwetst: ‘ik deed toch mijn best te helpen’? Soms, als er veel druk op het proces staat, wanneer de jongere een gevaar voor zichzelf en/of voor anderen vormt, komt daar ook nog angst en onbegrip bij de professional bij. Die reageert dan negatief met boosheid en dwang, we noemen dat ‘tegenoverdracht’ en protocollen helpen vaak met dwang, in plaats van dat ze de-escaleren. De beweging van ‘nul’ probeert daar al jaren aandacht voor te krijgen. 1)
Hierdoor ontstaat wat Patterson in 1982 al een ‘dwangcyclus’ noemde (coercive cycle). 2) In de praktijk eindigt deze cyclus met stoppen met therapie of overplaatsing naar een andere instelling. In sommige gevallen waar de gekrenktheid hoog oploopt wordt de Jeugdbescherming ingeschakeld of een zorgmelding gedaan. Alle reden dus om te kijken op welke wijze breuken in de werkrelatie kunnen worden voorkomen en indien deze zich voordoen kunnen worden gerepareerd. Nieuw onderzoek 3, 4, 5) biedt wellicht handvatten voor de praktijk. Het gaat dan over meer flexibiliteit bij de behandelaar.
Die flexibiliteit kan er alleen zijn als de professional (medewerkers of behandelaars) werkt in een flexibel systeem dat zelfreflectie en het maken van eigen fouten accepteert en tijd inruimt voor reflectie. In een hiërarchisch systeem met grote machtsafstanden, protocollen en werkdruk ontstaan foutenculturen met dito vechten, vluchten en verstijven en worden fouten onder het tapijt geschoven.6)
Erger is wanneer afgewezen hulpverleners ‘wraak’ gaan nemen en het systeem van jeugdbescherming misbruiken om meldingen te doen, waarvan ze op voorhand weten dat het een enorme impact heeft op het systeem. De ‘veiligheidskaart’ (een argument om in te grijpen is een machtig, maar bot wapen en treft gezinnen zonder goed vooronderzoek. Dat komt misschien gedeeltelijk ook door de ‘veiligheidsparadox’ 7) Des te veiliger onze samenleving wordt hoe minder ‘onveiligheid’ we accepteren volgens Hans Boutelier en Boone en Moerings (2007).
Het eigen straatje schoonvegen komt ook vaak voor (risico denken: ‘stel er gebeurt toch wat dan heb ik mijn melding gedaan’). Vaak doen ze dit zonder te informeren welke vervolgstappen zijn gezet en welke andere hulverleners inmiddels zijn ingevlogen. In sommige gevallen diskwalificeren ze de nieuwe hulpverleners, zelfs bij een rechtszitting.
En Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming werken ook niet samen en doen ieder hun eigen ding. Zo kan het voorkomen dat op rechtszittingen beide organisaties andere analyses en andere conclusies presenteren. Geen rechter die er meer soep van kan maken en in veel gevallen worden er bewust feiten gefabriceerd en gelogen. Niemand die daarvoor wordt berispt in het huidige systeem.
Ook maken Jeugdbeschermingsinstellingen misbruik van hun bevoegdheden. In verschillende gevallen werd een uithuisplaatsing bewust geregeld door de GI tijdens een vakantie van een Raadsmedewerker of een leidinggevende. Dit zijn voorbeelden die helaas vaker voorkomen: zonder eerst feitenonderzoek te doen en liegende medewerkers of wraakzuchtige behandelaren, gelegenheidsargumenten of gefabriceerde ‘getuigen’ worden als ‘feiten’ gezien.
Maar uiteindelijk gaat het toch om het welzijn van de client? Daar speelt de werkalliantie een belangrijke rol en niet zozeer angst, denkfouten, status en macht.
De werkrelatie – ook wel werkalliantie genoemd – wordt gedefinieerd als ‘de kwaliteit en sterkte van de samenwerkingsrelatie tussen cliënt en hulpverlener’ (of jeugdbeschermer) Bordin, 1979, Norcross, 2002). Deze relatie omvat de persoonlijke band tussen cliënt en hulpverlener of leerkracht en de mate van overeenstemming over taken en doelen. Safran en Muran (2000) stellen dat een breuk in de werkalliantie bestaat uit een achteruitgang en spanning in die relatie. Deze spanningen kunnen tijdelijk zijn, worden als normaal gezien en kunnen zelfs een positieve impact hebben. Immers, samen iets oplossen kan ook leiden tot een betere relatie. Het lijmen van een barst in de samenwerking kan aldus tot goede resultaten leiden. Echter, uit onderzoek 8) blijkt dat een permanente breuk in de relatie de resultaten van een behandeling ernstig onder druk zet. Hieruit volgt dat het tijdig signaleren van een spanning of barst in de werkrelatie van groot belang of om een definitieve breuk te voorkomen.
De oorzaken van breuken kunnen gelegen zijn in cliëntfactoren, zoals loyaliteit aan meerdere relaties (bijvoorbeeld ouders), dingen niet begrijpen of problemen ontkennen, maar ook in gebrek aan flexibiliteit van professionals.
Nof en anderen (2019) hebben een model ontwikkeld gebaseerd op het werk van Safran en collega’s 9), waarbij wordt uitgegaan van een Child Alliance Focused Approach om breuken in de werkrelatie te repareren noemen. In vier stappen leggen ze dat uit je in de eerste plaats de professional moet leren de breuk te detecteren door (a) alert te zijn op spanningen, responsief te zijn en het gedrag van de jongere te begrijpen, (b) zelf toe te geven dat het niet goed gaat en actie te ondernemen door de situatie met de jongere bespreekbaar te maken, (c) gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor ieders aandeel in de situatie en (d) een plan maken om gericht te werken aan herstel van de samenwerking.
Dit is allemaal niet gemakkelijk voor de professional, want daarmee wordt van je gevraagd flexibel te zijn en een stukje autoriteit opgegeven en dat maakt kwetsbaar. Bij (a) identificeren gaat het eveneens om bewustwording en het accepteren van eigen emoties (angst, morele verontwaardiging en gekwetstheid) en de oorzaak hiervoor te vinden via zelfreflectie (b). Vervolgens is het zaak om dit niet onder het tapijt te schuiven maar positieve actie te ondernemen zonder gesprekken te overstructureren of te gaan dwingen (c). Communiceren over het plan voor herstel van de relatie (d) bestaat ook uit luisteren zonder oordelen, 10) verhalend bezig kunnen zijn met voorbeelden (metacommunicatie), het stimuleren van interactie en zonodig de situatie te benoemen en excuses kunnen aanbieden (moeilijk!).
Moed hebben en aardig zijn (‘have courage and be kind’ uit Assepoester) zijn belangrijke eigenschappen voor de professional. Ook moeten we het lijmen van de breuk niet zien als een uitkomst, maar focussen op het proces. De nieuwe relatie moet ook benoemd worden en in gezamenlijke besluitvorming kunnen nieuwe behandelaren en doelen en taken opnieuw worden gedefinieerd, waar nodig. Dit vraagt mentale flexibiliteit en overleg van de professional.
Wanneer er sprake is van weinig mentale flexibiliteit en werkdruk bij hulpverleners zien we vaak een overhaaste beslissing wordt die vaker gefabriceerd om het eigen gelijk aan te tonen. Helaas staat daar geen sanctie op, behalve dat momenteel die drie jeugdbescherming instellingen onder curatele staan en er meer gaan volgen. Het lijkt de toeslagen affaire wel.
Altijd ten koste van het kind en ouders.
Een betere verklarende probleemanalyse, grondig onderzoek naar ‘wie roept wat’ kan onnodig leed en procedures besparen maar ook veel kosten. Die centen kunnen dan weer naar de zorg. Trappen na is niet professioneel, maar veroorzaakt altijd schade.
1) https://www.bewegingvannul.nl/
2) Patterson, G. R. (1982). Coercive family processes. Eugene, OR: Castalia.
3) Nof, A., Dolev, T., Leibovich, L., Harel, J., & Zilcha-Mano, S. (2019). If you believe that breaking is possible, believe also that fixing is possible: A framework for ruptures and repairs in child psychotherapy. Research in Psychotherapy: Psychopathology, Process and Outcome, 22(1), 45-57.
4) Schenk, N., Fürer, L., Zimmermann, R, Steppan, M.,& Schmeck, K. (2021). Alliance ruptures and resolutions in personality disorders. Current Psychiatry Reports, 23(1).
5) Talbot, C., Ostiguy-Pion, R., Painchauf, E., Lafrance, C., & Descôteaux, J. (2019). Detecting alliance ruptures: the effects of the therapist’s experience, attachment, empathy and countertransference management skills. Research in Psychotherapy: Psychopathology, Process and Outcome, 22,, 19-28.
6) Dyck, C. van (2000). Putting errors to good use. Error management culture in organizations. Amsterdam: KLI.
7) https://www.trouw.nl/nieuws/de-veiligheidsparadox~b9208a54/
8) Baillargeon, P., Coté, R., & Douville, L. (2012). Resolution process of therapeutic alliance ruptures: A review of the literature. Psychology, 3(12), 1049–1058.
9) Safran, J. D., Muran, J. C., Samstag, L W., & Stevens, C. (2002). Repairing therapeutic alliance ruptures. In J. C. Norcross (Ed.), Psychotherapy relationships that work (pp. 235-254). New York, NY: Oxford University Press.
10) https://www.pedagogiek.nu/praktijk-luisteren-zonder-te-oordelen-in-onderwijs-en-zorg/1029492