Om kwetsbare mensen beter te helpen is het vaak nodig dat partijen in het sociaal domein samenwerken. Dan rijzen de vragen: hoe kunnen we mensen goed helpen én hun privacy goed beschermen? Mogen we nu wel of niet gegevens delen? Duidelijke keuzes en goede afspraken voor de praktijk zijn hard nodig. De publicatie ‘Privacy in het sociaal domein: het pettenvraagstuk’ biedt directeuren, beleidsmedewerkers en juristen in het sociaal domein hiervoor de handvatten.
De publicatie is opgesteld door het traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) van het Programma Sociaal Domein, met medewerking van VNG, Nederlands Instituut van psychologen (NIP), Divosa, de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) en de beroepsvereniging van professionals in sociaal werk (BPSW).
‘Gemeenten zijn zich vaak onvoldoende bewust van de verschillende petten waarmee professionals in het sociaal domein zoals wijkteammedewerkers te maken hebben’, vertelt Léon Sonnenschein, programmamanager van UPP en een van de auteurs van de publicatie.
Hierdoor zadelen ze professionals vaak onbedoeld op met taken die tegengestelde juridische regimes kennen. Dat gebeurt bijvoorbeeld als een professional zowel de rol van hulpverlener als toeleider naar hulp heeft (zie kader). Gevolg: professionals maken zelf afwegingen over welk kader ze toepassen, maar zijn onzeker over de regels.
‘Dat is ook niet de taak van de professional, maar van beleidsmakers en het management’, aldus Sonnenschein. Het is een hardnekkig vraagstuk, weet hij. ‘Met deze publicatie willen we directeuren in het sociaal domein ertoe aan zetten om dit beter te gaan inrichten.’
Wordt er dan nu op grote schaal onrechtmatig gegevens gedeeld in het sociaal domein? ‘De meeste professionals handelen vanuit gezond verstand en naar eer en geweten’, aldus Sonnenschein. Wel worden mogelijkheden om gegevens te delen nu niet benut, vermoedt hij. ‘Bijvoorbeeld doordat professionals denken dat ze door privacywetgeving geen informatie mogen delen, terwijl het juist wel kan. Dat levert handelingsverlegenheid op waardoor mensen soms niet goed geholpen worden. Maar het komt ook voor dat gemeenten te veel gegevens vragen aan professionals met een beroepsgeheim.’
Een deel van de publicatie gaat dan ook in op de vraag: wanneer is het wettelijk beroepsgeheim van toepassing? Hoe spelen beroepscodes een rol bij de uitvoering van collegetaken, en wat dit betekent voor hetgeen gemeenten wel en niet van professionals kunnen vragen? Ook bevat de publicatie een overzicht van meldrechten, meld- en informatieverplichtingen voor professionals, bijvoorbeeld bij huiselijk geweld.
Selina Brondijk, juridisch adviseur privacy bij de gemeente Amsterdam, is blij met de publicatie. ‘Omgaan met privacy is geen afvinklijstje: iedere inwoner heeft een andere dynamiek qua problemen. Daarom is het verstandiger als gemeenten professionals een afwegingskader meegeven. Daarin staan de vragen die je jezelf als professional moet stellen om de juiste afweging te kunnen maken voor gegevensverwerking.’
De publicatie geeft duidelijke richtlijnen voor zo’n afwegingskader. Hard nodig, vindt Brondijk. ‘Want veel is nog onduidelijk voor professionals, vooral voor hen die jeugdhulpverlening koppelen aan complexe gezinsproblematiek. Ook aan de mandatering van het college naar buurtteams wordt aandacht besteed in de publicatie. Dat moet je goed regelen, helemaal als je gemeentelijke taken uitbesteedt aan aanbieders.’
Voor de gemeente Amsterdam komt de publicatie precies op het goede moment. Amsterdam gaat de Wmo voorzieningen en schuldhulpverlening vanuit één buurtteam organiseren. Daardoor kunnen professionals in het sociaal domein mensen en gezinnen met gestapelde problemen betere hulp bieden.
‘Mensen, hoe hulpbehoevend ook, hebben recht er op dat de gemeente en aanbieders van hulp zorgvuldig met hun gegevens omgaan’, aldus Brondijk. ‘Professionals vragen daarbij om regels, maar geen casus is gelijk. Met die verantwoordelijkheid moet je tegenwoordig als professional kunnen dealen. Terwijl je ook gewoon je werk moeten kunnen doen.’
Op basis van de uitgangspunten in de publicatie kunnen beleidsmedewerkers en juristen in het sociaal domein een soort veldinstructie maken, aldus Brondijk. ‘Daarnaast is trainen van professionals het devies door casuïstiekbesprekingen, webinars en intervisie.’
‘Het is zeker niet de bedoeling dat gemeenten professionals met deze handreiking “het bos insturen”, benadrukt Sonnenschein. ‘Professionals zitten nu vaak onnodig klem tussen wat de gemeente of wijkteamorganisatie van hun vraagt, en wat hun beroepscode van hen vraagt. Dat is alleen op te lossen als gemeenten samen met organisaties in het sociaal domein hun verantwoordelijkheid nemen en de werkzaamheden beter inrichten. Alleen dan kunnen ze voor professionals duidelijk maken welke werkzaamheden onder welke taak vallen. Welke regels dan opgaan, en hoe ze kunnen schakelen tussen taken.’
Wat is het pettenvraagstuk? Sinds de decentralisaties van overheidstaken vervullen medewerkers in het sociaal domein vaak meerdere taken. Bij elke "pet" kan een ander juridisch kader passen voor de verwerking van persoonsgegevens. Het pettenprobleem ontstaat doordat het juridisch kader voor de toeleiding naar hulpverlening een ander is dan het kader voor de hulpverlening zelf. Hierdoor ontstaat er rond kwetsbare huishoudens vaak discussie tussen hulpverlener en gemeente over het wel of niet mogen delen van gegevens. Een voorbeeld. Een moeder en een kind melden zich met een vraag bij een wijkteam. Een medewerker van een jeugdhulporganisatie verleent vrij toegankelijke jeugdhulp in de vorm van een goed gesprek. Maar de medewerker kan het kind ook toeleiden naar specialistische jeugdhulp. Op de eerste taak rust het beroepsgeheim van de jeugdhulpverlener. De tweede taak oefent de medewerker echter uit namens de gemeente, waarvoor andere regels gelden. Vallen de gegevens onder het beroepsgeheim van de jeugdhulpverlener? Dan geldt een plicht tot geheimhouding met uitzonderingsmogelijkheden. Een deel van de werkzaamheden valt echter onder de taken van de gemeente. Daarvoor geldt dat de medewerker gegevens mag delen met andere partijen als dat noodzakelijk is om de toeleidingstaken goed uit te voeren. Het wettelijk beroepsgeheim van de jeugdhulpverlener is daarop niet van toepassing. Een professional houdt wel altijd rekening met zijn beroepscode. Maar die pakt anders uit in voor het verlenen van hulp dan voor het toeleiden naar hulp. |
Bekijk hier de publicatie 'Wijkteams en het pettenvraagstuk'