De bijstand gaat uit van het zogenaamde actualiteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat je in alle (niet vrijgelaten) middelen waarover je nu (redelijkerwijs) kunt beschikken, ook meteen moet inzetten voor je levensonderhoud. Als je daardoor later tekort komt, kan dan alsnog bezien worden of bijstand nodig.
Sinds 1 januari 2015 is in art. 15 Pw een uitzondering opgenomen op dit actualiteitsbeginsel. Van een bijstandsgerechtigde wordt sindsdien niet langer verwacht dat hij gebruik maakt van eventuele mogelijkheden om een via een werkgever opgebouwd pensioen (tweede pijler pensioen) in te laten gaan op een eerdere datum dan de datum waarop hij de AOW-leeftijd bereikt.
Per 1 april 2016 is deze uitzondering uitgebreid met een regeling voor pensioenvoorziening in de vorm van een lijfrente (derde pijlerpensioen). Onder bepaalde voorwaarden wordt de afkoopwaarde van een pensioenvoorziening in de vorm van een lijfrente niet meer meegenomen in de middelentoets.
Er is echter geen uitzondering gemaakt op de middelentoets van de bijstand voor gevallen waarin iemand -gedwongen of na 1 januari 2015 c.q. 1 april 2016 vrijwillig - desondanks wel gebruik heeft gemaakt van een mogelijkheid om een pensioen eerder te laten gaan de AOW-leeftijd en/of een lijfrente heeft laten afkopen. Het is daarom gemeenten niet toegestaan om dit inkomen buiten beschouwing te laten. Daarvoor zou een wetswijziging nodig zijn.