Ouders die na hun scheiding kiezen voor co-ouderschap, zijn vaak hoogopgeleide tweeverdieners met een relatief hoog inkomen. Het co-ouderschap past vaak het beste bij hun ervaringen en voorkeuren. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Wilma Bakker. Zij verdedigt haar proefschrift op donderdag 10 december aan de Universiteit van Amsterdam (UvA).
Bakker deed onderzoek naar ‘scheidingsgezinnen’, in het bijzonder naar de woonarrangementen van gescheiden ouders en hun kinderen en de manier waarop zij het dagelijks leven na de scheiding organiseren. Daarbij vergelijkt ze het co-oudergezin, waarin de kinderen afwisselend en een ongeveer gelijk deel van de week bij beide ouders wonen, met het moedergezin, waarin de kinderen bij hun moeder wonen en op meer of minder regelmatige basis contact hebben met hun niet-inwonende vader.
Het positieve verschil voor ouders en kind
Het aantal co-oudergezinnen is in de afgelopen jaren sterk gestegen. Voor 27% van de Nederlandse kinderen met gescheiden ouders is het co-oudergezin de dagelijkse praktijk. De toegenomen populariteit van het co-ouderschap is volgens Bakker voor een deel te verklaren door het eveneens toegenomen aantal tweeverdienende ouders. Bakker: ‘Op het moment dat tweeverdienende ouders gaan scheiden, blijkt dat co-ouderschap vaak het beste past bij hun ervaringen en voorkeuren. Vaak waren ze al voor de scheiding gewend zorg en betaald werk te verdelen. Daarnaast beschikken deze ouders vaker over de middelen die noodzakelijk of wenselijk zijn om een co-ouderschap te bewerkstelligen, bijvoorbeeld om twee woningen in dezelfde buurt te kopen.’
Met name het dicht bij elkaar wonen na de scheiding, het liefst in dezelfde buurt, kan een positief verschil maken in het dagelijks leven van zowel de ouders als hun kinderen. Een korte geografische afstand tussen de woningen van de ouders maakt het voor hen beiden makkelijker om betrokken te zijn bij de dagelijkse routines van het kind.
‘Altijd oproepbare’ moeder
Alleenstaande moeders in een moedergezin ervaren vaak veel beperkingen bij het combineren van werk, zorg en vrijheid. ‘Zij slagen er minder goed in dan co-ouders om zorgtaken te scheiden van werkverplichtingen en vrijetijdsactiviteiten’, vertelt Bakker. ‘Vaak gaan zij na de scheiding meer uren werken, terwijl ze daarnaast prioriteit blijven geven aan hun kinderen. Hierdoor hebben veel alleenstaande moeders het gevoel dat ze altijd oproepbaar zijn en dat er nauwelijks tijd is voor persoonlijke ontspanning.’
Methode
Bakker maakte voor haar onderzoek gebruik van gegevens uit de Netherlands Kinship Panel Study (NKPS) en de studie Scheiding in Nederland 1998. Ook hield zij diepte-interviews met gescheiden ouders over hun keuzes met betrekking tot hun kinderen.