Antwoord van minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) op de vragen van het lid Van Kent (SP) over “het bericht dat bijstandsgerechtigden in de knel komen door hoge terugvorderingen”.
Vraag 1.
Wat is uw mening over het bericht dat bijstandsgerechtigden in de knel komen door hoge terugvorderingen ondanks versoepelingen bij gemeentes?[1]
Vraag 2.
Deelt u de mening dat deze praktijken en daaruit volgende schrijnende situaties onacceptabel zijn in ons land?
Antwoord vraag 1 en 2.
Ik neem de signalen zeer serieus en deel uw zorgen over in de knel komende bijstandsgerechtigden. Daarom werk ik met de inbreng van gemeenten, burgers en andere betrokkenen aan een beleidsplan. Hierin wordt gekeken naar korte en langere termijn oplossingen in de volle breedte van de uitvoering en de daaraan verbonden dilemma’s. Hierover is de Kamer per brief op 10 september 2021 geïnformeerd.[2]
Vraag 3.
Hoe kan het dat schijnbaar de helft van de sociale advocatuur en sociaal raadslieden aangeeft dat zelfs na versoepelingen van de regelingen in de gemeentes er geen significante verbeteringen zijn in de behandeling van mensen in de bijstand?
Antwoord vraag 3.
Uit het vorige zomer gestarte traject rond de Participatiewet komt naar voren dat ervaren hardheden binnen de Participatiewet mede hun oorzaak vinden in een stapeling van strikte regels. De individuele regel kan strikt maar redelijk zijn, maar in een stapeling van verschillende strikte regels, die allemaal op het bord van de bijstandsgerechtigde terechtkomen, kan een onredelijkheid ontstaan. In dit samenspel kan het effect van separate versoepelingen vervagen. In het reeds aangehaalde beleidsplan zoek ik daarom naar een combinatie van maatregelen, waardoor hardheden beter kunnen worden voorkomen.
Vraag 4.
Hoe kan het dat er weer berichten zijn van rechters die niet adequaat de redelijkheid lijken te toetsen van deze terugvorderingszaken? In hoeveel gevallen is dit van toepassing? Welke lessen uit de rechterlijke toetsing in de toeslagenaffaire zijn ook hiertoe te passen?
Antwoord vraag 4.
Als minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen kan ik niet treden in individuele uitspraken van rechters. Ik beschik in die zin ook niet over mogelijke aantallen. In het kader van het traject rond de Participatiewet zoek ik wel nadrukkelijk naar oplossingen waarbij de rechter beslissingen expliciet op hun redelijkheid kan toetsen, juist om situaties zoals die bij de Toeslagenaffaire naar boven kwamen te voorkomen.
Vraag 5.
Hoe verhoudt deze problematiek zich met de door de Kamer aangenomen motie die oproept 'voor mensen in de bijstand een landelijke vrijstelling van giften te realiseren van € 1.200 per jaar'? Hoe lang duurt het nog voor u uitvoering gaat geven aan deze aangenomen motie-Jasper van Dijk (Kamerstuk 24515, nr. 580)?
Antwoord vraag 5.
De aangenomen motie vraagt om aanpassing van de wet. Het middelenbegrip binnen de Participatiewet is complex. Dat laat ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de casus Wijdemeren[3] zien, waarbij boodschappen uiteindelijk niet onder giften als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet bleken te vallen. Het met de motie beoogde doel om mensen in de bijstand meer ruimte te bieden vraagt daarom om een bredere (niet sec op giften geënte) blik op de middelenparagraaf binnen de wet. Ik wil de uitvoering van de motie meenemen in het beleidsplan zoals aan u toegezegd.
Vraag 6.
Wat gaat u doen om gemeenten aan te sporen zelf ook alvast de regeling te versoepelen op een manier die voor daadwerkelijke verbetering zorgt, aangezien de landelijke uitwerking van de motie traag verloopt? Wat gaat u doen om de landelijke uitwerking te versnellen?
Vraag 7.
Hoe gaat u de mensen compenseren die tussen het aannemen van de motie door de Kamer en de uiteindelijke (trage) uitvoering hiervan te compenseren?
Antwoord vraag 6 en 7.
Mijn voorganger heeft eerder aangegeven dat hij de motie vooralsnog (vanwege de demissionaire status van het kabinet) enkel tot uitvoering kon brengen door gemeenten op te roepen steeds een individuele afweging te maken als het om schenkingen gaat. Kijkend naar de aanwezige jurisprudentie zijn er geen duidelijke signalen dat gemeenten hier in individuele casussen onvoldoende gebruik van maken. Ik wil doorgaan met actief het gesprek opzoeken met gemeenten om samen met hen te kijken welke mogelijkheden de wet al biedt om onbedoelde hardheden bij de uitvoering van de wet te voorkomen. Voor giften geldt daarbij dat de huidige wet (artikel 31, tweede lid, onderdeel m) de gemeente reeds ruimte geeft om individuele giften buiten beschouwing te laten, namelijk voor zover het college van oordeel is dat de giften uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Verder neem ik zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 de uitvoering van deze motie mee in het eerdergenoemde beleidsplan.
Vraag 8.
Deelt u de mening dat de hele Participatiewet een probleem is en op de schop moet?
Antwoord vraag 8.
De Participatiewet vraagt op een aantal punten om fundamentele verbeteringen, die verder gaan dan losse aanpassingen. Hierover ben ik momenteel in gesprek met gemeenten en andere betrokkenen. Dit leidt tot het reeds aangehaalde beleidsplan met een samenspel van oplossingen. Over de stand van zaken en stappen tot nadere uitwerking van dit beleidsplan zal ik uw Kamer deze maand per voortgangsbrief verder informeren.
[1] Investico, 12 januari 2021, 'Bijstandsgerechtigden in de knel door hoge terugvorderingen, ondanks versoepelingen gemeenten' (https://www.platform-investico.nl/artikel/bijstandsgerechtigden-in-de-knel-door-hogeterugvorderingen-ondanks-versoepelingen-gemeenten/).
[2] Kamerstuk 34 352, nr.223.
[3] ECLI:NL:CRVB:2021:1918.