Er zijn gemeenten die er voor kiezen alleen beschut werk aan te bieden tussen de 0,6 en 0,8 fte. De overwegingen hiervoor zijn divers:
• Met deeltijdbanen zijn er meer mensen aan wie een beschutte werkplek kan worden gegeven binnen het gestelde Rijksbudget.
• Een full-time werkplek zou te belastend zijn voor mensen met een beperking.
• Een minimumaanstelling van 24 uur (0,6 fte) zorgt ervoor dat de belanghebbende in aanmerking komt voor het Lage inkomensvoordeel (Liv).
• Waar mogelijk wordt uitgegaan van 0,7 fte omdat de aanvrager dan geen aanvullende bijstandsuitkering meer nodig heeft.
Op deze overwegingen valt al veel af te dingen, maar ik zal mij beperken tot de vraag of gemeenten wel de vrijheid hebben om beschut werk alleen binnen de marge van 0,6 tot 0,8 fte aan te bieden.
Voorop staat dat artikel 10b van de Participatiewet een dergelijk beleid niet in de weg staat.
Bonus per werkplek
De Participatiewet bevat geen regeling over de arbeidsvoorwaarden die voor beschut werk gelden. Dat is ook niet nodig, want het beschut werk heeft plaats in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking. In de praktijk variëren fte's per werkplek en per bedrijf, meestal gaat het om 36, 38 of 40 uur. Voor de financiering van het beschut werk in de relatie tussen Rijk en gemeenten is een voltijdbaan gesteld op 36 uur. Omdat niet elke werknemer in voltijd werkt, is de vergoeding berekend op een gemiddelde van 31 uur per werknemer. Daarnaast is er een bonusregeling voor gemeenten van € 3.000 per gerealiseerde werkplek. Dus ongeacht het aantal uur dat feitelijk wordt gewerkt. Hier kan een belang uit ontstaan voor de gemeente om juist geen voltijdbanen aan te bieden.
Ondergrens van 0,6 fte
Over een ondergrens van 0.6 fte is de wetgever helder. De gemeente mag personen die een positief ‘advies beschut werk van UWV' hebben niet uitsluiten van een beschutte werkplek zolang het aantal vastgestelde werkplekken nog niet is bereikt. Uiteraard is er een ondergrens, waaronder in redelijkheid van een gemeente niet meer gevergd kan worden beschut werk aan te bieden. Maar die zou uit de aard van het werk moeten voortvloeien en niet vanuit een algemeen criterium. Zo’n specifiek criterium kan wel een financieel criterium zijn als concrete kosten van aanpassing van de werkplek en kosten van begeleiding niet in verhouding staan tot de vergoeding die het Rijk hier tegenover stelt. Uiteraard is het wel de gemeenteraad die zo’n kostengrens moet omschrijven bij verordening.
Bovengrens van 0,8 fte
Waar het de bovengrens betreft is de wetgever niet helder. Enerzijds erkent de wetgever nadrukkelijk dat de behoefte van de belanghebbende voorop staat. Anderzijds beschrijft de nota naar aanleiding van het eindverslag 34578 nr. 6, blz. 12, zijdelings beleidsvrijheid van de gemeente om de arbeidsduur te bepalen.
Een beleid om een bovengrens te stellen van 0,8 fte laat zich ook niet goed rijmen met de afspraak gemaakt door gemeenten en sociale partners dat het beloningsniveau begint op 100% van het wettelijk minimumloon (en dus niet op 80%) met het perspectief dat er een beperkte groei mogelijk is.
VN-Verdrag in strijd met regeling 0,6 – 0,8 fte
Het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
streeft na dat personen met een handicap:
effectief en op voet van gelijkheid met anderen participeren in de samenleving;
dit doen met inbegrip van de vrijheid hun eigen keuzes te maken over omvang en volledigheid van hun participatie;
kansen hebben op carrièremogelijkheden.
Het op voet van gelijkheid kunnen participeren betekent voor iemand met beperkingen – net als voor mensen zonder beperkingen - dat:
hij of zij de keus heeft om in voltijd te werken;
daar een inkomen uit ontvangt ten minste op het wettelijk minimumloon;
een perspectief op doorgroei in inkomen heeft.
Een gemeentelijk beleid om alleen banen aan te bieden tot 0,8 fte staat met de uitgangspunten van het VN-verdrag op gespannen voet. Dit beleid
treedt in de vrijheid van deze personen om zelfstandig keuzen te maken, en
duwt hen terug naar een laag inkomen, dat daardoor in beginsel onder het minimumloon kan liggen;
waarmee zij worden geremd in hun ontwikkeling naar economische zelfstandigheid.
Wet flexibel werken
Op personen die beschut werk verrichten is de Wet flexibel werken van toepassing. De wet geldt voor iedereen die in dienstbetrekking werkt en voorziet erin dat een werkgever - binnen randvoorwaarden - een verzoek van de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur of de werktijd inwilligt, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Overwegingen van deze aard zullen mijns inziens moeten voorvloeien uit de aard van het bedrijf en of werk. Een algemene regel om de lat op 0,6 of 0,8 fte te stellen is tegen deze achtergrond niet houdbaar.
Economische zelfstandigheid in armoede of met perspectief
Beschut werk is onderdeel van een overheidsbeleid om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. In deze inclusieve arbeidsmarkt kan iedereen met arbeidsvermogen participeren en de kans krijgen in een eigen inkomen te voorzien. Het gaat daarbij om economische zelfstandigheid. Hoever het beleidsdoel 'inclusieve arbeidsmarkt' reikt, is nog onscherp. Maar als dat kan inhouden dat met beschut werk, personen met een beperking een werkzaam leven lang een garantie hebben om slechts 0,8 % van het minimumloon te verdienen dan is dat geen positie die gelijkwaardig is aan die van mensen zonder beperking. Dit ook al omdat de Participatiewet slechts een garantie op beschut werk bevat, maar niet een garantie dat de werkgever je moet betalen naar het werk dat je doet.
Conclusie
De tekst van de participatiewet staat weliswaar een beleid om beschut werk aan te bieden binnen de marge van 0,6 tot 0,8 fte niet in de weg. Maar een dergelijk beleid:
werd door de wetgever niet bedoeld;
is strijdig met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
past niet in ons arbeidsrecht, waar de Wet flexibel werken onderdeel van is.
Het werpt een smet op de inclusieve arbeidsmarkt die zo prominent wordt nagestreefd.