Om met de woorden van minister Conny Helder te spreken: De senioren van nu zijn niet de bejaarden van vroeger. Tegenwoordig draait het om behoud van zelfstandigheid, eigen regie en een zo lang mogelijk actief en betrokken leven. Dat kan in een woongemeenschap. Steeds vaker zoeken senioren daarom aansluiting bij een bestaande gemeenschap of onderzoeken de mogelijkheid een nieuwe groep te starten. Dat biedt kansen op gebied van woningnood en tekorten in zorg en welzijn.
Nederland kent 1,1 miljoen 'empty-nesters': 50-plussers van wie de kinderen het huis uit zijn. Wanneer deze 50-plussers verleid zouden worden om kleiner te gaan wonen zou dat een enorme impuls zijn om de woningmarkt uit het slop te trekken. En 50-plussers zíjn daartoe te verleiden op het moment dat zij na gaan denken over de vraag hoe te wonen in de volgende levensfase: hoe blijf ik zo lang mogelijk zelfstandig, actief en betrokken bij mijn omgeving? Met wie deel ik dan mijn gemeenschappelijke interesses en een beetje zorg voor elkaar, zonder mijn kinderen daarmee te hoeven belasten?
Steeds vaker nemen senioren het initiatief zelf een woongemeenschap te starten. Daarmee onderscheiden deze burgerinitiatieven zich van wooninitiatieven aangestuurd door sociale ondernemers of projectontwikkelaars, zoals bijvoorbeeld Knarrenhofjes. Het zelf opstarten en onderhouden van een woongemeenschap is niet per se de eenvoudigste weg, maar legt wel een stevige basis voor onderlinge verbondenheid en gezamenlijk gedragen waarden binnen de groep. Belangrijke pijlers onder het welslagen van een dergelijke gemeenschap.
Het groeiend aantal nieuwe wooninitiatieven trekt de aandacht van de overheid en dat is niet heel verrassend. Gemeenschappelijk wonen voor 50-plussers kan helpen een uitweg te vinden in verschillende hoofdpijndossiers. Naast een betere doorstroming op de woningmarkt ontlasten woongemeenschappen ook de aanspraak op overheidsloketten als zorg en welzijn. ''Een onsje welzijn scheelt een kilo zorg'', sprak Cees van Boven, bestuursvoorzitter van Woonzorg Nederland onlangs toen het ging over geclusterde woonvormen. Juist het 'nabuurschap' binnen woongemeenschappen vormt een stevige basis voor een gezond en actief leven, waarin gezamenlijke interesses en activiteiten de eenzaamheid en immobiliteit buiten de deur houden, en onderlinge aandacht en zorg – binnen grenzen – bijdraagt aan langdurige zelfstandigheid.
Ook nieuwe maatschappelijke ontwikkeling gaan niet aan woongemeenschappen van 50-plussers voorbij. Uit de ledenraadpleging 2022 van de LVGO, landelijke belangenbehartiger van woongemeenschappen van 50-plussers, blijkt dat juist ook nieuwe initiatiefnemers verantwoordelijkheid willen nemen voor een duurzame samenleving. Bij nieuw- of verbouw is er vrijwel altijd nadrukkelijk aandacht voor duurzaamheid en de relatie met de omgeving. Zo wordt bij de inrichting rekening gehouden met de mogelijkheid gebruiksvoorwerpen te delen, zoals een (elektrische) auto, fietsen, gereedschap en witgoed. Door minder aanspraak te maken op bijvoorbeeld parkeerruimte en afvalcontainers claimen woongemeenschappen ook minder openbare ruimte. Vaak ook kan de buurt gebruikmaken van de ontmoetingsruimte of andere gemeenschappelijke faciliteiten van de gemeenschap.
Om het jaar peilt de LVGO het wel en wee onder haar leden. Al jaren blijkt het vinden van een bouw-, verbouw- of woonlocatie belemmering nummer één bij het starten van een nieuwe woongemeenschap. Daarin sluiten woongemeenschappen aan in een rij van vele 'kapers' en moeten zij als burgerinitiatief concurreren met projectontwikkelaars en andere ondernemers die inmiddels hun weg langs de gemeentelijke loketten en wet- en regelgeving weten te vinden. Die vormen daarmee voor gemeenten een aantrekkelijke partij waarmee het in de regel sneller schakelen is. Toch rechtvaardigen de voordelen op langere termijn extra aandacht vanuit gemeenten om startende woongemeenschappen ruimte en ondersteuning te bieden. Dat geldt ook voor woningcorporaties die in toenemende mate te maken krijgen met –vaak alleenwonende- senioren die zich op de begane grond van hun eengezinswoning terugtrekken en zo de doorstroom op de woningmarkt voor starters en jonge gezinnen belemmeren.
Een burgerinitiatief betekent niet dat de toekomstig bewoners alles zelf doen. Wet- en regelgeving, financiering, kennis van mogelijke bouw of verbouw maken dat bij het opstarten van een woongemeenschap de inzet van een procesbegeleider en/of andere experts in de regel op enig moment gewenst is. Bij initiatieven binnen sociale huur is de kennis vanuit en samenwerking met een woningcorporatie daarin onontbeerlijk. Essentieel hierin is wel dat de regie in handen blijft van de toekomstig bewoners en hún wensen het uitgangspunt.
De afgelopen jaren riep het Rijk twee belangrijke landelijke stimuleringsregelingen gemeenschappelijk wonen in het leven: In 2019 de (later herziene) Stimuleringsregeling Wonen en Zorg (SZW), ten behoeve van de financiering van haalbaarheidsonderzoek en procesbegeleiding, en in 2021 de Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten Ouderenhuisvestiging (SOO), ter ondersteuning van de realisatie van een gezamenlijke ontmoetingsruimte. In toenemende mate weten wooninitiatieven inmiddels hun weg naar deze regelingen te vinden.
Nederland kent inmiddels enkele honderden woongemeenschappen van 50-plussers. Daarvan zijn er zo’n 200 bij de LVGO aangesloten, waarmee deze vereniging de grootste landelijke belangenbehartiger is. Maar daar moeten er nog veel meer bij. Juist het feit dat burgers binnen deze woongemeenschappen zelf het initiatief nemen om vorm en inhoud te geven aan hun eigen (toekomstige) woon- en leefomgeving, maakt dat deze woonvorm zo goed aansluit bij de behoeften van de 'moderne' senior: zelfstandig blijven, maar wel volop in de maatschappij. Daarmee bieden woongemeenschappen tegelijkertijd perspectief in enkele grote maatschappelijke vraagstukken van nu: de doorstroom op de woningmarkt, het behoud van vitale en gelukkige senioren en aandacht voor andere maatschappelijke vraagstukken zoals duurzaamheid.