Al tientallen jaren bestaat het begrip gezamenlijke huishouding en toch blijft het lastig om dit toe te passen in de praktijk. Het is echter wel een erg belangrijk begrip. Indien de gemeente in het kader van de Participatiewet bepaalt dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding heeft dit immers gevolgen voor de vaststelling van het recht op bijstand. Het voeren van een gezamenlijke huishouding heeft namelijk als consequentie dat de betrokkenen gelijk worden gesteld met gehuwden. Dit betekent dat er recht op bijstand bestaat op maximaal de norm die voor een gezin geldt. En dat het recht op bijstand wordt bepaald aan de hand van het inkomen en vermogen waarover beide betrokkenen (kunnen) beschikken.
Het begrip
In de afzonderlijke sociale zekerheidswetten wordt dezelfde definitie van gezamenlijke huishouding gehanteerd: “Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (huisvestingscriterium) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (zorgcriterium)”. Als aan beide criteria is voldaan, kan een gezamenlijke huishouding worden aangenomen.
Voor de beoordeling of er sprake is van een hoofdverblijf in de(zelfde) woning is de feitelijke woonsituatie doorslaggevend. Hierbij is de periode dat een betrokkene feitelijk in de woning verblijft van belang, met name het aantal nachten, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen. Bij andere factoren kan gedacht worden aan het hebben van kleding of andere eigendommen op het adres of het voeren van de administratie op dat adres.
De inschrijving in de Basis Registratie Personen is niet doorslaggevend. Het komt regelmatig voor dat een betrokkene weliswaar op een bepaald adres staat ingeschreven, maar op een ander adres meer tijd doorbrengt. Het adres waar de betrokkene het merendeel van de tijd verblijft, zal als hoofdverblijf gelden. Als er afwisselend in twee woningen wordt verbleven, moet voor beide betrokkenen afzonderlijk worden beoordeeld in welke van de twee woningen diegene zijn hoofdverblijf heeft. De mogelijkheid bestaat dat voor ieder van de betrokken personen dit zwaartepunt zich bevindt in de woning van hemzelf, zodat zij hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning hebben. In dat geval is er geen sprake van een gezamenlijke huishouding.
Ook het verzorgingscriterium wordt beoordeeld aan de hand van de feitelijke omstandigheden van de betrokkene. Wederzijdse zorg kan worden afgeleid uit een financiële verstrengeling of dat er op een andere manier voor elkaar wordt gezorgd. Financiële verstrengeling kan bijvoorbeeld bestaan door het gezamenlijk doen van bepaalde huishoudelijke uitgaven of de aanwezigheid van een gezamenlijke rekening. Voor de beoordeling dient het geheel van feiten en omstandigheden in beschouwing te worden genomen. Bij de wederzijdse zorg kan gedacht worden aan het gezamenlijk doen van het huishouden.
Bij zowel het hoofdverblijf als de wederzijdse zorg geldt dat wat in de ene situatie als doorslaggevend wordt beschouwd om een gezamenlijke huishouding aan te nemen, in een andere situatie slechts van betekenis is in combinatie met andere feiten.
Commerciële relatie
Als er sprake is van een commerciële relatie tussen betrokkenen, is er in hun situatie geen sprake van een gezamenlijke huishouding.
De betrokkene dient aan te tonen dat er sprake is van een zakelijke overeenkomst waarbij de wederzijdse rechten en plichten geregeld en nauwkeurig afgebakend zijn en dat hij op zakelijke basis een reële vergoeding betaalt voor de inwoning. De aanwezigheid van een contract wil niet per definitie zeggen dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Aangezien de feitelijke situatie doorslaggevend is, is het overleggen van bewijsstukken niet altijd toereikend om de commerciële relatie aan te tonen. Een niet-commerciële relatie verandert niet in een commerciële relatie door het (alsnog) opstellen van een overeenkomst.
Een commerciële relatie is zeker aanwezig als iemand een kamer huurt in een woning van een woningbouwvereniging. De huurder ontvangt een contract waarin duidelijk wordt aangegeven wat er gehuurd wordt. Er wordt aangegeven welke kamer het betreft en waar deze gelegen is. Tevens wordt er omschreven in hoeverre er sprake is van medegebruik van overige ruimtes. De huurder van de kamer is verplicht om een bedrag te voldoen, waarbij voor hem duidelijk is wat er voor dat bedrag gehuurd wordt. Er bestaat in dat geval dus een strikt zakelijke relatie. De huurder betaalt de huur aan de verhuurder en de verhuurder stelt de kamer en eventuele overige ruimten ter beschikking aan de huurder.
Dit is anders als iemand een kamer huurt van bijvoorbeeld een vriend. Vaak mag degene dan gebruik maken van de hele woning en is er geen duidelijke scheiding in de woning. De spullen van de verhuurder en huurder liggen vaak door elkaar en ook zal de huurder van de woning vaker iets voor de verhuurder doen, buiten het betalen van de huur. Dit is sociaal gezien natuurlijk menselijk, maar afgevraagd kan worden of er dan wel sprake is van een zakelijke relatie. De toetsing hiervan is dan veelal ook strenger en vraagt uitgebreider onderzoek.
Jurisprudentie – geen wederzijdse zorg
Jarenlang is er in de jurisprudentie geoordeeld dat er in de volgende situatie geen sprake is van een zuiver commerciële relatie. Namelijk indien er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is die verder reikt dan de betaling van de huur of het kostgeld, en de wederzijdse verzorging niet beperkt blijft tot het onderhoud van de gehuurde kamer of de levering van de overeengekomen diensten, zoals de maaltijden of de bewassing.
De laatste jaren is er echter wel een verschuiving zichtbaar. De Centrale Raad oordeelde in een aantal uitspraken dat er geen sprake was van wederzijdse zorg ondanks dat de medebewoners elkaar hielpen met zaken die totaal geen verband hielden met de betaling van de huur of het onderhoud van de woning. Hieronder worden een aantal van deze uitspraken nader belicht.
Lees het volledige artikel in het gratis online magazine Fraude.