De gemeente Amsterdam vult het participatieproces in via co-creatie, maar in de praktijk is werkelijke burgerparticipatie maar schijn, zegt Jan Schrijver. In deel 1 schetste Schrijver de problemen in de Amsterdamse bestuurscultuur aangaande participatie en beschrijft hij het beoordelingskader om burgerparticipatie onder de loep te nemen. Vandaag in het tweede deel bespreekt Schrijver enkele praktijkvoorbeelden en biedt hij suggesties om het participatieproces te verbeteren.
Door: Jan Schrijver
In twee significante voorbeelden uit één en dezelfde buurt (Museumkwartier) komt het eerder omschreven fenomeen van schijnparticipatie niet alleen helder naar voren, maar wordt dit misplaatste begrip van participatie ook in brieven van de verantwoordelijke bestuurders expliciet als de norm omschreven. Duidelijk blijkt uit die teksten dat de bestuurders zich niet bewust lijken van enige spanning met de in het coalitieakkoord geformuleerde hogere ambitie voor burgerparticipatie.
Een ander voorbeeld uit dezelfde bestuursperiode rond 2018, in dezelfde vierkante kilometer, geeft een duidelijke indicatie dat ondanks een voortreffelijke front-office de organisatie achter de coulissen niet is ingericht op de gevolgen van gebiedsgericht en burger-gestuurd werken.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat toevallig in een recent vierde voorbeeld in dezelfde buurt – zonder dat hierbij naar de eigen bestuurlijke ambities voor burgerparticipatie wordt verwezen – anno 2020 wel degelijk sprake is van co-creatie in de ware betekenis van het woord. Als contrast wordt dat voorbeeld ook beschreven.
Het is aannemelijk dat deze voorbeelden niet op zichzelf staan. Het moet met enig onderzoek ook in andere delen van de stad en bij andere onderwerpen van lokaal beleid herkenbaar zijn. Er ligt namelijk een stads-breed patroon aan ten grondslag.
De Vereniging Buurtbelang Museumplein (VBM), die de 3 buurten rond het Museumplein overkoepelt, is in 2019 in het geweer gekomen toen bleek dat het stadsdeel zonder de bewoners erbij te betrekken in 2017 een verkenning had uitgevoerd met zogenaamde stakeholders (retailonderneming Albert Heijn (!), horeca en culturele instellingen) ten behoeve van een zogeheten Kansenkaart voor het Museumplein. Verontwaardigde bewoners hebben toen een WOB-verzoek ingesteld. De bewoners kregen geen inzage in de gedachtewisseling met de bedrijven en instellingen, omdat daarbij geheimhouding was beloofd. Wel interessant was de toezending van een ambtelijke notitie die uitwerking geeft aan het werken met co-creatie bij ruimtelijke plannen binnen de gemeente Amsterdam. Intussen gaf het stadsdeel wel te kennen dat een verkenning over de inrichting van het Museumplein zonder bewoners niet de bedoeling kon zijn. Afgesproken werd dat het proces overgedaan zou worden, wat ook is gebeurd. Zand erover.
Maar vooral de notitie Uitrol Co-creatie aanpak binnen Directie Ruimte & Duurzaamheid (R&D) heeft de VBM op 5 september 2019 aanleiding gegeven een raadsadres in te sturen. Pas op 4 januari 2021, ruim een jaar na de indiening van dit raadsadres, stuurde het college van B&W een antwoord. De procedurele missers die tot deze extreem lange beantwoordingstijd hebben geleid zijn voor ervaren Amsterdammers niet echt schokkend. Alles waar de Amsterdamse gemeentelijke organisatie om bekend staat als het gaat om bureaucratisch disfunctioneren is hier samengekomen. Geen nieuws dus.
De wethouder stelt in haar antwoordbrief: “deze notitie is nog steeds de werkwijze van R&D en Economische Zaken (EZ)”. Dit is dus niet een verouderde werkwijze of ambtelijk gril. Met de handtekening van de wethouder is zij tot officieel beleid verklaard.
De bij de VBM nog steeds niet weggenomen onvrede betreft twee elementen uit deze nota(1):
De samenstelling van de gesprekspartners is problematisch. Vooral aan de kant van de bewoners is dat het geval. Want als de gemeente al volstaat met het uitnodigen van bewonersorganisaties in plaats van een open uitnodiging huis aan huis, zullen velen zich gepasseerd voelen. Er zal iets moeten worden gedaan aan de representatiekwestie. Dit geldt met name ook voor de ondernemers en instellingen in de buurt.
Dit element is overigens wel goed gegaan bij het revanche-participatietraject ‘Wensen en Kansen Museumplein’ in 2019 en bij de uitnodiging voor participatie bij het nieuwe bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt, waarbij belangstellenden huis aan huis zijn uitgenodigd.
Bij die beide laatstgenoemde voorbeelden is echter een belangrijker manco opvallend aanwezig. Dat betreft verschuiving van burgerparticipatie naar een vroeg stadium, naar ideeënvorming of ‘visioning’. Dan worden ideeën en wensen opgehaald, die vervolgens in een zwart gat verdwijnen. Het bestuur gaat daarmee aan de haal en het resultaat (plan, nota van uitgangspunten, lijst projecten) heeft voor de burgers geen herkenbare relatie meer met de geleverde inbreng. Het bestuur meent dan zijn best te hebben gedaan en typeert het hele proces als co-creatie, wat echter, zoals in het eerste deel toegelicht, meebeslissen betekent. Het resultaat van deze verkennende ‘visioning’ is voor de burgers ongrijpbaar. De burgers die zelf hebben kunnen deelnemen voelen net zo weinig betrokkenheid bij het product als degenen die er niet bij waren.
Er wordt afbreuk gedaan aan het vertrouwen van burgers in het bestuur door naar believen te shoppen in vaak onafhankelijk van elkaar opgehaalde inbreng van belanghebbenden. De formeel in diverse wetten vastgelegde democratische besluitvormingsprocedures(2) worden op deze manier uitgehold in plaats dat de positie van de burger in de besluitvorming wordt verstevigd.
Het gaat natuurlijk niet om een terminologie, maar om een praktijk die verbetering behoeft en die meer ambitie suggereert dan met de aanpak in de praktijk wordt waargemaakt. Hetzelfde verschijnsel komt ook terug in recente beleidsnota’s, de Routekaart Amsterdamse Participatieparagraaf (3) en de Rapportage Co-creatieplekken(4), die ook de inhoud van het begrip co-creatie in de ogen van het college goed weergeeft en daarmee de hooggestemde verwachtingen uit het coalitieakkoord degradeert tot een public-relations gadget met zoetgevooisde bewonersbijeenkomsten, waarna de besluiten autoritair worden vastgesteld.
Anders beschouwd, had het Participatieproject Kansenkaart Museumplein ook best voorbeeldig kunnen zijn vormgegeven binnen de spelregels van de Participatiewijzer. Dan hadden vooraf kaders gesteld moeten worden waarbinnen de verkenning kon plaatsvinden. Aan het eind hadden als uitkomst van het proces in samenspraak met alle betrokkenen conclusies en een agenda voor uitvoeringsprojecten moeten zijn opgesteld. Zodanig dat bewoners en instellingen/bedrijven zich in de resultaten konden herkennen. Nu is het verband tussen de inbreng van de betrokkenen en de bestuurlijke besluiten doorgesneden, ook in de tijd omdat er meer dan anderhalf jaar tussen ligt. Natuurlijk hadden de bewoners en de instellingen/bedrijven gezamenlijk en niet apart om tafel moeten zitten en niet gescheiden, zoals nu de facto is gebeurd.
Een al even genoemd soortgelijk voorbeeld is herkenbaar bij de voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan. De voorbereiding van bestemmingsplannen is gedelegeerd aan de stadsdelen. De VBM beschouwde dit project als een van de belangrijkste mogelijkheden om de gebiedsontwikkeling in onze buurten positief te beïnvloeden en dus zinde het bestuur op mogelijkheden om maximale bewonersparticipatie bij de voorbereiding van het nieuwe plan te krijgen. Hiertoe werd contact gezocht met de ons bekende expert op het terrein van ruimtelijke beleidsprocessen. Die wees op een recent voorbeeld in Amersfoort waar een grote sessie was georganiseerd met alle betrokkenen om gezamenlijke keuzen te maken.(5) Met dit voorbeeld in gedachten heeft de VBM begin 2019 bij de (gekozen, adviserende) Stadsdeelcommissie en vervolgens bij het Dagelijks Bestuur gehoor gevonden voor een ‘onorthodox’ aangeduide massabijeenkomst van alle belanghebbenden in de fase voor de Nota van Uitgangspunten.
Het heeft geresulteerd in een goed bezochte zogeheten Verdiepingssessie van 29 oktober 2019 in het Concertgebouw, waar wensen uit de buurt zijn geïnventariseerd. Die zijn terug te vinden in het verslag van die avond. Prima tot zover. Teleurstellend was voor de bewoners dat de concept-Nota van Uitgangspunten op veel punten van deze wensen afweek. En in de definitieve Nota van Uitgangspunten stonden nog meer verrassingen, die voortkwamen uit intern beraad van het Dagelijks Bestuur (na bilaterale gesprekken? Iets wat juist voorkomen moest worden met een brede oploop van alle partijen tegelijk). Deze onwelgevallige divergentie is te verklaren door twee factoren.
Er zijn tegengestelde belangen die maken dat niet iedereen zijn zin kan krijgen. Maar dan hadden meerdere ronden moeten worden ingebouwd in de dialoog, zodat een consensus gevonden kon worden waar iedereen mee kon leven. Nu lijkt het toch weer of het Stadsdeel kon shoppen uit de verschillende wensen.
Het Stadsdeel is bij het opstellen van het bestemmingsplan gebonden aan beleidskaders die door het gemeentebestuur (centrale stad) gesteld zijn. Maar in dit geval is dus verzuimd die randvoorwaarden vooraf expliciet te communiceren, teneinde teleurstelling achteraf te voorkomen. Nuttige leerervaringen voor een volgende keer als we echte dialoog en co-creatie willen.
Het bestuur van de VBM heeft samen met de Initiatiefgroep Oud-Zuid (tegen de ‘bouwwoede’) in een brief aan het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid gevraagd om een meer vergaande mate van participatie en co-creatie ook toe te passen in de fase van ontwerpbestemmingsplan, waar inspraak wettelijk verplicht is.
Op 1 juli 2020 kwam de antwoordbrief van het DB, die zeker om een vervolgreactie vroeg. De strekking van het antwoord was dat de participatie in hun beleving al geweest was! De bestuurders dachten dus weer met een vroegtijdige informele peiling van de temperatuur van het badwater te voldoen aan de gerechtvaardigde wens voor medezeggenschap.
De reactie van het bestuur van de VBM en de Initiatiefgroep in hun prompte repliek was dat dit niet waar kon zijn, omdat de echte besluitvorming nog moest komen en de wet voorziet in inspraak, compleet met bezwaar- en beroepsmogelijkheden. Dat dreigt een berg bezwaarschriften op te leveren, precies wat met consensusgerichte participatie voorkomen zou moeten worden. Wat is toch de angst van het bestuur? Het gegeven dat het gemeentebestuur vooraf kaders stelt voor de invulling van het plan en het achteraf formeel vaststelt, biedt toch royaal ruimte aan de representatieve democratie om politiek primaat te laten gelden? Maar steeds krijgen burgers weer de indruk uit het krampachtige gedrag van het bestuur dat meebeslissen een inbreuk op ons grondwettige politiek systeem zou impliceren.
Eind september 2020 antwoordde het stadsdeelbestuur met een tweede brief, die enerzijds een herhaling van zetten bevatte, maar dan toch op de 2e pagina een nieuwe bijeenkomst in 2021 aankondigt. Dus toch kans op een serieus vervolg op het participatie-experiment? Dat kan alleen als er gestreefd wordt naar consensus en ter plaatse ook gezamenlijke conclusies worden getrokken. Anders is een vloed aan zienswijzen en bezwaarschriften te voorzien.
Zelfs nu nog, na de slechts half geslaagde participatie in het voortraject, is nog denkbaar dat de tweede aangekondigde bijeenkomst alsnog verloopt volgens de spelregels van de Participatiewijzer. Dan zouden de democratisch gestelde kaders vooraf geëxpliciteerd moeten worden en de overblijvende beslisruimte met alle betrokkenen op een zodanige manier ingevuld moeten worden dat iedereen ermee kan leven. Een ontwerpbestemmingsplan is nog geen dichtgetimmerd bestemmingsplan. En de ‘definitieve’ Nota van Uitgangspunten die zonder dialoog en co-creatie is opgesteld, telt niet als gedeeld beleidskader.
Sinds de teloorgang van de Stadsdelen heeft de gemeente Amsterdam een gebiedsgerichte organisatie ingericht. Het gebiedsgericht werken wordt doorontwikkeld en leidend gemaakt. Dit voornemen betekent een pittige opgave voor het stadsbestuur om de gemeentelijke diensten enigszins responsief op de noden en kansen van de plaatselijke situatie aan te laten sluiten.
De centrale figuur in deze opzet werd de gebiedsmakelaar, die wordt geacht voeling te houden met de buurt en met alles wat voor de gemeente van belang is. Omdat in de twee en een half jaar na het aantreden van de huidige coalitie van de bovengenoemde bestuursopgave nog maar een fractie gerealiseerd is, staat de gebiedsmakelaar voor een welhaast onmogelijke opgave.
Het Museumkwartier, inclusief het Museumplein, heeft de afgelopen twee jaar een heel goede gebiedsmakelaar gehad, die 1 oktober 2020 helaas afscheid heeft genomen. Bewonersparticipatie stond van meet af aan hoog op haar prioriteitenlijstje. Daarmee leek ze toch te ver voor de troepen uit te lopen! Het was haar idee om een pilot te starten voor zelforganisatie in de Johannes Vermeerbuurt en Duivelseiland. Deze goed georganiseerde buurten zouden rechtstreeks contact krijgen met de ambtenaren van het stadsdeel. De buurtproblemen en wensen zouden daarbij leidend worden voor de prioriteitstelling van de betrokken diensten. Hoewel de bewoners in een aantal straten in de startblokken stonden, is dat rampzalig afgelopen. De bedoeling was dat de dienstverlenende ambtenaren zouden gaan samenwerken met deze bewoners en vanuit hun prioriteiten en wensen zo goed mogelijk zouden proberen integraal verbeteringen in de dienstverlening aan te pakken.
Die kanteling van de ambtelijke organisatie is helaas een brug te ver gebleken, maar dit had wel de ambitie van het stadsdeel moeten zijn. Aan de gebiedsmakelaar heeft dat niet gelegen, want haar inzet was tomeloos. Als het haar al niet lukte, wie zou dan wel invulling kunnen geven aan de essentie van gebiedsgericht werken? Daar is niet alleen de aanwijzing van een trait d’union-functionaris voor nodig, zelfs niet als dat er eentje is met maximale commitment aan zijn of haar opdracht, zoals hier het geval was. Daarvoor moet de backoffice (de mammoetafdelingen en -diensten van de gemeenten) ook bereid en toegerust zijn om bottom-up in plaats van top-down te opereren. Dit betekent inzet leveren op de gedifferentieerd geslagen maten die door de dirigenten/gebiedsmakelaars worden aangegeven.
De oplossing van dit probleem is minder gemakkelijk te verhelpen dan bij de vorige voorbeelden. De kern ligt in een weeffout in het bestuurlijk stelsel: “de stadsdeelbesturen zijn samen met het DB verantwoordelijk voor de participatie en de lokale belangenafweging.”(6)
Dit is afschuiven van verantwoordelijkheid en van de hoofdopdracht voor het stadsbestuur om zichzelf te oriënteren op de lokale samenleving naar vooruitgeschoven posten, die daartoe nooit in staat zullen zijn als het gemeentebestuur met zijn duizenden ambtenaren zo blijft werken zoals het nu doet. Die opgave moet in het hart van het stadsbestuur zelf worden gelegd en niet worden weggeorganiseerd naar de rand.
Voor het wegwerken van deze weeffout is geen compleet ander bestuurlijk stelsel nodig. Dat wil zeggen, de structuur hoeft niet te worden gereorganiseerd. Wel is het gewenst de taakopdracht van de stadsdelen en van de centrale directies aan te passen.
Alle beleid is lokaal. Want (bijna) alle uitvoeringsmaatregelen slaan uiteindelijk neer op het laagste niveau, dat van de burger en zijn omgeving. Bijna alle beleid is in die zin gebiedsgericht. Zelfs de uitvoering van de Bijstandswet en van verwante naar gemeenten gedecentraliseerde regelingen vindt weliswaar plaats binnen eigen nationale kaders, maar heeft grote impact op diverse problemen in huishoudens, die elk weer door afzonderlijke wettelijke systemen worden geregeerd. Bij de Amsterdamse Ombudsman Arre Zuurmond en bij het Instituut voor Publieke Waarden (IPW) is meer informatie te krijgen. Hun pleidooi komt kortweg neer op: herwaardering van de uitvoering!(7) Meer middelen, maar vooral ruimte voor eigen maatwerkoplossingen door professionals, wat de samenleving per saldo veel geld kan besparen, ook als de beleidsrationaliteit van een afzonderlijke sector tot een andere uitkomst zou leiden.
De rol van de dagelijks bestuurders en van de stadsdeelcommissies is nu nog tweeërlei. In de eerste plaats moeten zij zich bezighouden met de vormgeving en uitvoering van de eigen bevoegdheden. Daarnaast vormen zij oog en oor voor alles wat de gemeente in hun gebied teweegbrengt.
Verschuif het accent naar het laatste element. Maak ter inspiratie een uitstapje naar de Rotterdamse figuur van stadsmarinier. De stadsdeelbestuurders zouden hun taak mogen opvatten als permanente troubleshooters, die signaleren wat misgaat in het samenspel van alle interventies vanuit de gemeente en ook door alert en gezaghebbend optreden effectieve verbeteringen kunnen teweegbrengen. Vooropgesteld natuurlijk dat de stedelijke organisatie en vooral de wethouders zich ontvankelijk tonen voor hun suggesties. De stadsdeelbesturen zullen nooit een serieuze invloed kunnen hebben op betere uitkomsten en lokale belangenafweging als het stadsbestuur daar niet zelf op is gericht.
Een ander voorbeeld uit Stadsdeel Zuid, van hoe het wel kan, is de gezamenlijke planvorming voor de buurtvoorziening Huize Lydia. Het bestuur van het stadsdeel en de Welzijnsstichting hebben zich daar op voorhand gecommitteerd om, met alle betrokkenen en binnen vooraf gegeven kaders, een met unanimiteit bereikte consensus te zullen overnemen.
De voorgeschiedenis van deze casus is weinig verheffend. De gebruikers van dit buurthuis (cursusgevers, organisatoren) hadden een vrij consumentistische relatie tot het geheel en tot elkaar. Ze huurden een zaaltje voor een paar uur en gingen huns weegs. De gemeente had het beheer overgelaten aan een grote welzijnsorganisatie, die vooral zorgen had of er wel voldoende opbrengst uit het huis kwam. Daarnaast droeg de gemeente wat subsidie af, omdat dat nu eenmaal zo gaat in een stad met huizen van de wijk. Natuurlijk kan een groot pand in Amsterdam Zuid meer ‘marktconforme’ huur opbrengen dan een buurtvoorziening kan genereren. Op enig moment dreigde de welzijnsinstelling, die zoals overal in het land met grote tekorten kampt, de stekker eruit te trekken. En de opheffing was in deze omstandigheden tijdens het zwangerschapsverlof van de verantwoordelijk dagelijks bestuurder door haar waarnemend collega bijna bezegeld.
Toen kwam deze bestuurder, Flora Breemer (PvdA), op tijd terug. Ze ging met de welzijnsinstelling om tafel en sprak af dat binnen het vooraf gestelde kader een massale oploop van alle betrokkenen zou worden georganiseerd, met als opdracht om gezamenlijk een plan voor een levensvatbaar buurthuis op te stellen. De kaders behelsden een gezonde exploitatie, een beheerplan en een divers programma met maatschappelijke activiteiten voor iedereen in de buurt. Als dit door alle deelnemers zou worden gesteund, inclusief het stadsdeel en de welzijnsinstelling, committeerden de laatstgenoemden zich aan medewerking van uitvoering van de uitkomst. Het moest dus door de belanghebbenden worden gedragen en door de supporters worden gesteund. Een in deze consensus-meetings geverseerd bureau zou de bijeenkomst modereren. Zo’n moderator, die zich tooit met griezelige termen als ‘samensturing’ en community processing (maar u begrijpt wat is bedoeld) is essentieel voor zo’n consensus-gericht proces. Dat hadden we bij het Bestemmingsplan ook gewild.
De laatste aflevering aldus geschiedde op 23 september 2020, net tussen de lockdown-perioden in, op anderhalve meter afstand in de RAI. Eind november was het zover dat alle verantwoordelijken hun handtekening onder een, wat verder uitgewerkt, maar in hoofdlijnen gezamenlijk overeengekomen plan konden zetten. Belangrijk neveneffect is dat de betrokken gebruikers van het buurthuis nadien met meer creativiteit en energie in Huize Lydia rondlopen en ook meer bewoners weten te enthousiasmeren.
Het uitgangspunt bij beleidsvorming op basis van dialoog en coproductie moet zijn dat zo min mogelijk al politiek is dichtgetimmerd wat het probleem en wat de oplossing is. Vervolgens moet het motorblok van de besluitvorming gezamenlijk door alle betrokkenen, inclusief de bestuurlijk verantwoordelijken worden ingevuld, waarna de gemeenteraad het laatste woord heeft en dus ook het resultaat kan afwijzen. Dat is bij de planvorming voor de redding van Huize Lydia allemaal goed gegaan. Bewijs dat het wel kan.
Niet alleen Amsterdam moet het been bijtrekken, in heel Nederland is de burgerparticipatie na de verwachtingsvolle jaren rond de eeuwwisseling tot stilstand gekomen of kabbelt het een beetje. Dit is niet meer dan een indruk, want niet systematisch onderzocht. De enige globale indicatie is de tweejaarlijkse Monitor Burgerparticipatie van Prodemos op basis van een enquête onder gemeenten.(8) De laatste aflevering dateert van 2018. 89 gemeenten gaven respons, waaronder geen grote steden. Voor veel vormen van burgerparticipatie vertonen de antwoorden overeenkomstige uitkomsten met eerdere versies uit 2012 en 2014. De meeste respondenten komen niet verder dan consultatie (adviseren) als hoogste niveau van participatie, maar toch rapporteert 36,4 procent van de gemeenten dat er ook sprake was van meebeslissen.
Het thema burgerparticipatie lijkt in Nederland in golven te komen. Inspraak in de jaren ’70, sociale vernieuwing en wijkaanpak in de jaren ’90, interactieve beleidsvorming rond de eeuwwisseling, doe-democratie rond 2010. Misschien zitten we nu in de opmaat naar een nieuwe golf. Of je voor de prioriteit van het thema burgerparticipatie mag afgaan op de collegeprogramma’s na de gemeenteraadsverkiezingen van 2018(9) is de vraag, want papier is geduldig. Wel wordt aandacht gevraagd voor dit thema door landelijke wetgeving. Het voorstel voor een Wet versterking participatie op decentraal niveau(10) zal het zeker bij gemeenten op de agenda plaatsen.
Het huidige linkse college in Amsterdam slaagt er vooralsnog niet in, ondanks ambitieuze bewoordingen in het coalitieakkoord, significante voortgang te boeken op het punt van democratische vernieuwing. Het begrip co-creatie is her en der op de voorgrond gezet als een schaamlap. Deze verhullende newspeak moet snel worden gestuit, maar woordgebruik is natuurlijk niet de essentie van de zaak.
De wethouder heeft een participatieverordening aangekondigd, waarin schijnmedezeggenschap zou worden vermeden. De constructief-kritische opmerkingen uit mijn bijdrage kunnen er hopelijk toe bijdragen dat de huidige zittingsperiode achteraf als meer kan worden getypeerd dan ‘reculer pour mieux sauter’.
Tenslotte mogen we als het gaat om goede burgerparticipatie in Amsterdam niet alleen kijken naar de vrolijke co-creatieplekken of misschien een betere toekomst met de nieuwe Participatieverordening een stap hoger op de participatieladder. Maar dan moet ook de inspraak in de klassieke betekenis, zoals dat is voorzien in de Algemene Wet Bestuursrecht en de Gemeentewet alsmede de transparante en democratische openheid van informatie (Wet Openbaarheid van Bestuur of Open Overheid) op orde zijn.
Jan Schrijver is bestuurskundige en gepensioneerd ambtenaar van het ministerie van Binnenlandse Zaken
Bron: Platform Overheid
(1)Te vinden in: https://wob.amsterdam.nl/2019/juli/wob-besluit-kansenkaart-museumplein-16/.
(2)onder meer Gemeentewet artikel 150, Algemene Bestuurswet, Afdeling 3.4, Algemene Inspraakverordening van Amsterdam (2016, Gemeenteblad, afdeling 1, nr. 168)
(3) Zie https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/8829665/1#search=%22Routekaart%20participatie%22, juni 2020.
(4) Zie https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/9046533/1/2_%20Rapportage%20co-creatieplekken, augustus 2020
(5) Zie https://www.gebiedsontwikkeling.nu/artikelen/een-bestemmingsplan-door-en-voor-de-burger/
(6) Zie https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/5924199/1/09012f97822088df UItwerkig van de hoofdlijnen van het bestuurlijk stelsel 2018
(7) In TV-programma Buitenhof op 27 augustus 2020
(8) https://prodemos.nl/wp-content/uploads/2018/05/ProDemos-Monitor-Burgerparticipatie-2018.pdf
(9) Het blad Binnenlands Bestuur deed hier onderzoek naar en schreef 7 afleveringen over de prioriteiten in de programma’s van 10 grote steden, waarvan één getiteld ‘Burgerparticipatie is hot’ (BB, 1-8-2018).
(10) Zie https://vng.nl/sites/default/files/2020-02/20200212_-_min_bzk_-_consultatie_wetsvoorstel_wet_versterking_participatie_op_decentraal_niveau.pdf