Het kabinet heeft het voornemen om per 2025 een inkomensafhankelijke bijdrage in te voeren in de Wmo. Gemeenten hebben hier lang op aangedrongen. Of het wetsvoorstel ook een verbetering is, heeft Deborah de Wit geanalyseerd. Zij reikt tal van verbeterpunten en vragen aan die u kunt inbrengen in de internetconsultatie over het wetsvoorstel. Dit kan nog tot 12 december aanstaande.
Met het wetsvoorstel (1) komt het kabinet tegemoet aan de oproep van gemeenten om wat te doen aan het abonnementstarief in de Wmo. Huishoudens met huishoudelijke hulp vanuit de Wmo 2015 gaan vanaf 1 januari 2025 bij een bijdrageplichtig inkomen van 185% van het sociaal minimum een hogere bijdrage betalen. Naar verwachting zullen huishoudens met een hoger inkomen vanwege de hogere bijdrage minder snel een beroep doen op huishoudelijke hulp. Vanaf 185% van het sociaal minimum neemt de eigen bijdrage lineair toe. Cliënten met een bijdrageplichtig inkomen dat boven die grens ligt, betalen maandelijks, bovenop de minimum eigen bijdrage van € 19 per maand (prijspeil 2021), een twaalfde gedeelte van 8% van het deel van hun bijdrageplichtig jaarinkomen dat boven de inkomensgrens uitkomt, tot een maximum eigen bijdrage van € 255 per maand (prijspeil 2021). Wat betekent dat voor elke € 1000 extra bijdrageplichtig inkomen per jaar, boven 185% van het sociaal minimum, de maandelijkse eigen bijdrage met circa € 6,70 stijgt. De maximale eigen bijdrage van € 255 per maand is gebaseerd op een gemiddelde kostprijs (in 2021) voor gemeenten voor twee uur huishoudelijke hulp per week. Het gemiddelde uurtarief voor gemeenten voor huishoudelijke hulp is geschat op € 29 per uur (in 2021). Twee uur huishoudelijke hulp per week betreft het geschat gemiddeld aantal uur dat cliënten huishoudelijke hulp ontvangen.
De vraag is of het kabinet met deze wijziging gemeenten daadwerkelijk helpt. Het wetsvoorstel roept nog de nodige vragen op en over bepaalde punten zijn vanuit gemeentelijk perspectief kritische opmerkingen te plaatsen. Onderstaand bespreek ik deze. Gemeenten kunnen tot 12 december aanstaande reageren op het wetsvoorstel en gebruik maken van deze analyse. Reageren kan via de website: https://www.internetconsultatie.nl/weteigenbijdragehuishoudelijkehulp/reageren
Doelgroep
Deze regeling zal gelden voor de volgende huishoudsamenstellingen:
éénpersoonshuishoudens die niet AOW-gerechtigd zijn;
éénpersoonshuishoudens die AOW-gerechtigd zijn;
meerpersoonshuishoudens waarvan beide partners AOW-gerechtigd zijn.
De inkomensgrens van 185% van het sociaal minimum (in prijspeil 2019) komt voor verschillende huishoudtypen op de volgende bedragen neer:
€ 28.760 per jaar
€ 28.709 per jaar
€ 39.528 per jaar
Wederom komt er geen eigen bijdrage voor meerpersoonshuishouden onder de AOW leeftijd. Dit terwijl dit juist de groep is met de hoogste inkomens. In het wetsvoorstel wordt deze keuze niet toegelicht. Onduidelijk is dus waarom deze groep in deze nieuwe regeling wordt uitgezonderd.
Wellicht heeft het te maken met de keuze die destijds is gemaakt voor het abonnementstarief. Vanaf 2019 betalen alle niet-AOW gerechtigde meerpersoonshuishoudens namelijk geen eigen bijdrage op basis van het abonnementstarief. Achtergrond hiervan was dat door een eerder kabinet was besloten om de groep niet-AOW gerechtigde meerpersoonshuishoudens tot een bijdrageplichtig inkomen van € 35.175 per 2017 geen bijdrage te laten betalen. De aanleiding voor deze uitzondering was destijds het verzoek van zowel de Eerste als de Tweede Kamer om eenverdienerhuishoudens waarbij een van de partners chronisch ziek is, financieel tegemoet te komen.
Echter, in het wetsvoorstel gaat de eigen bijdrage voor meerpersoonshuishoudens pas in bij een inkomen vanaf € 39.528 per jaar. Wij zien daarom geen aanleiding waarom deze hele groep nu wordt uitgezonderd van de passende bijdrage huishoudelijke hulp. Aan wensen van eerdere kabinetten wordt immers nog steeds voldaan, ook als deze groep wél wordt meegenomen in deze regeling. Bovendien is de rechtsongelijkheid met een meerpersoonshuishouden wel-AOW gerechtigd, die wel in deze regeling wordt meegenomen, nu wel heel groot. De vraag is of dit onderscheid, op basis van leeftijd, wel kan.
Mogelijke reactie van gemeenten op het wetsvoorstel:
Voeg meerpersoonshuishoudens onder de AOW leeftijd aan deze regeling toe.
Als deze doelgroep niet wordt toegevoegd, geef dan een juridische onderbouwing die het onderscheid rechtvaardigt. Bijvoorbeeld over het feit of hier sprake is van leeftijdsdiscriminatie.
Inkomensgrens
Gekozen is om pas een passende bijdrage huishoudelijke hulp op te leggen bij een inkomen boven 185% van het sociaal minimum. Hier kunnen we de volgende kanttekeningen bij plaatsen.
Ten eerste is uit onderzoek gebleken dat, na invoering van het abonnementstarief, de absolute toename het grootst is bij huishoudens met een inkomen in de categorieën van € 30.000 tot € 40.000 en van € 50.000 tot € 100.000. Bij de huidig voorliggende regeling blijft de eerstgenoemde categorie met de meeste toename, alsnog zo goed als buiten schot. Immers, bij meerpersoonshuishoudens waarvan beide partners AOW-gerechtigd zijn ligt de inkomensgrens op € 39.528 per jaar. Daarmee zal het gewenste effect van de regeling, namelijk het remmen van de aanzuigende werking van het abonnementstarief, significant minder zijn dan gewenst.
Ten tweede is het uit de stukken niet helemaal duidelijk of bij de genoemde bedragen over bruto of netto gesproken wordt. Als we terugrekenen naar het bedrag voor AOW lijken de bedragen netto te zijn. Voor het beeld is een globale berekening gemaakt wat inwoners met een AOW dan aan netto aanvullend pensioen moeten ontvangen om onder de passende bijdrage regeling te vallen. Een alleenstaande AOW-gerechtigde moet over een aanvullend pensioen beschikken van maar liefst ca. € 1.099 per maand, en gehuwden met AOW een aanvullend pensioen van ca. € 1.513 per maand, om boven de genoemde inkomensgrens uit te komen. Gezien deze bedragen geldt deze eigen bijdrage regeling dus maar voor een beperkt aantal cliënten van de Wmo.
Ten derde gaat het voorstel er vanuit dat 80% van de gebruikers van huishoudelijke hulp onder het abonnementstarief zullen blijven vallen en 20% onder deze nieuwe eigen bijdrage regeling. Uit cijfers van het CBS kunt u achterhalen hoe groot het percentage in uw gemeente is dat onder de categorie “hoogst besteedbaar inkomen” valt. Waar het landelijk gemiddelde 20% is, kan dit voor uw gemeente heel anders zijn. De verwachting is dat het resultaat voor veel gemeenten minder zal zijn dan waar de regeling vanuit gaat.
Mogelijke reactie van gemeenten op het wetsvoorstel:
Verlaag de inkomensgrens om de regeling ook daadwerkelijk een remmende werking te laten hebben op het alsmaar stijgende aantal inwoners die een beroep doen op huishoudelijke hulp vanuit de Wmo.
Hoogte bijdrage
Bij de berekening van de maximale hoogte van de eigen bijdrage van € 255,- per maand is uitgegaan van een kostprijs van € 29 per uur HH en gemiddeld 2 uur per week. Dit roept de een aantal vragen op. Ten eerste hoe dat gemiddelde van 2 uur is onderzocht. Het landelijk gemiddelde ligt namelijk rond 2,7 uur per week. Ten tweede hoe tot een kostprijs van € 29 per uur is gekomen. De kostprijs ligt begin 2023 al ruim boven € 32 per uur en zal door de stijging van het minimumloon nog significant verder stijgen. Wordt hier rekening mee gehouden? En zo ja, hoe? Het indexeren van het nu gekozen uitgangspunt van € 29 zal niet volstaan om in 2025 aan te sluiten bij de werkelijke kosten.
Uitgaande van het tarief voor een particuliere hulp onder de regeling “dienstverlening aan huis” van circa € 20,- per uur, zal, gezien de lineaire aard van deze eigen bijdrage regeling, tot een inkomen van circa € 50.000 voor een alleenstaande en circa € 60.000 voor gehuwden, de gemeente de goedkopere optie blijven. Daarmee is er dus nauwelijks een remmende werking op de stijgende instroom.
Mogelijke reactie van gemeenten op het wetsvoorstel:
Onderbouw de gekozen uitgangspunten én pas deze aan naar reële waarden.
Korting
De regeling gaat gepaard met een uitnamen uit het Gemeentefonds van € 95 miljoen per jaar, omdat thans wordt voorzien dat door de regeling de netto uitgaven van gemeenten aan huishoudelijke hulp met € 95 miljoen zullen dalen (de netto uitgaven zijn de uitgaven aan huishoudelijke hulp verminderd met de opbrengsten van eigen bijdragen). Er wordt aangegeven dat hierdoor de financiële houdbaarheid van de Wmo 2015 verbetert.
Het is de vraag hoe reëel deze korting is. Dat kan per gemeente verschillen. Op basis van het inwonersaantal kunt u globaal berekenen wat deze uitnamen betekent voor uw gemeente. Uit onze gegevens blijkt dat de inning van de eigen bijdragen, nu nog het lage abonnementstarief, al jaren achterblijft bij wat is opgelegd. De vraag is dus hoe reëel deze korting is in verhouding op wat aan eigen bijdrage geïncasseerd zal worden.
Het gemiddelde jaarinkomen van de inwoners in uw gemeente, is bepalend voor het effect van deze regeling. In veel gemeenten ligt deze onder het landelijk gemiddelde en ook onder de genoemde inkomensgrenzen. Ook hierdoor vragen wij ons ernstig af hoe reëel de werking van de regeling én de korting voor een gemeente is.
Mogelijke reactie van gemeenten op het wetsvoorstel:
Pas de eventuele korting pas toe als helder is hoe de regeling uitpakt. Dat is op 1 januari 2025 nog niet helder. Bij de invoering van het abonnementstarief is al gebleken hoe irreëel prognoses hiervoor kunnen zijn.
Compenseer gemeenten als de verwachte daling van netto uitgaven niet wordt gerealiseerd.
Het wetsvoorstel draagt niet bij aan de financiële houdbaarheid van de Wmo 2015. De meerkosten voor gemeenten als gevolg van de invoering van het abonnementstarief worden door onderzoekers over het jaar 2021 geschat op € 411 miljoen. Dat bedrag is circa € 80 miljoen hoger dan de meerkosten van het abonnementstarief die bij de invoering werden geraamd. Voor deze meerkosten van € 411 miljoen zijn gemeenten nauwelijks gecompenseerd. Vraag aan het kabinet is daarom of het kabinet kan aangeven op welke wijze de regeling die nu voorligt, gezien de korting van € 95 miljoen, een verbetering realiseert van de financiële houdbaarheid van de Wmo 2015. En voor wie, nu dat niet voor de gemeente lijkt te zijn?
Stijging uitvoeringskosten
De voorgelegde regeling voorziet erin dat de eigen bijdrageheffing zal worden opgeschort als (langer dan een kalendermaand) geen gebruik wordt gemaakt van de ondersteuning als gevolg van gebeurtenissen die redelijkerwijze niet zijn toe te schijven aan de cliënt (de cliënt moet een dergelijke onderbreking wel tijdig melden).
We verwachten dat dit een effect heeft op de uitvoering én de daarmee gepaarde uitvoeringslasten. De vraag is of he kabinet hier voldoende oog voor heeft. Ieder verzoek zal onderzocht en beoordeeld moeten worden. Daarbij is tevens afstemming met de aanbieder noodzakelijk.
Bovendien is onduidelijk hoe de term “kalendermaand” daarbij gedefinieerd moet worden. Zeker nu de hulp per week komt en het in vakantietijd ook voor kan komen dat in die week geschoven wordt. Voorbeeld: Als de hulp op in week 44 op 31 oktober 2022 is geweest, vervolgens is de inwoner een week op vakantie en daarna gaat de hulp 2,5 weken met vakantie. In week 48 wordt de hulp daardoor opgeschoven van de maandag naar de donderdag. Komt iemand dan in aanmerking voor opschorting van de eigen bijdrage? Ook als feitelijk de hulp maar 3 weken niet is geweest?
Mogelijke reactie van gemeenten op het wetsvoorstel:
Compenseer gemeenten financieel voor de stijging in uitvoeringslasten die deze regeling veroorzaakt.
Deze mogelijkheid van opschorting dient eerst verder uitgewerkt en geconcretiseerd te worden, alvorens het op deze wijze in de regeling kan worden vastgelegd.
Dient het besluit over wel of niet opschorting te worden vastgelegd in een beschikking? Het is immers een besluit van een overheidsorgaan. En kan iemand in bezwaar als de opschorting wordt geweigerd? Bijvoorbeeld als er onenigheid is over de wijze van berekening van de periode?
Indexering
Het kabinet is voornemens de indexatie van het abonnementstarief op een vergelijkbare wijze te regelen waarbij de methodiek op het niveau van algemene maatregel van bestuur is geregeld. Daarom wordt met dit wetsvoorstel geregeld dat het abonnementstarief, dat in de wet is vastgesteld, bij ministeriële regeling op bij algemene maatregel van bestuur voorgeschreven wijze wordt geïndexeerd. Het kabinet is voornemens daarvoor in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, net als bij de indexatie van de andere eigen bijdragen in de Wmo 2015, jaarlijkse indexering voor te schrijven aan de hand van de consumentenprijsindex (CPI).
Het is een goede zaak dat vanaf 2025 het abonnementstarief verplicht zal worden geïndexeerd. In voorgaande jaren is het abonnementstarief niet geïndexeerd. Hiermee is deze niet meegestegen met de prijsontwikkeling van het uurtarief voor huishoudelijke hulp. Naar mijn mening is het indexeren van het abonnementstarief ook nu al mogelijk vanuit de kan-bepaling in de wet. Toch is hier geen invulling aan gegeven.
Mogelijke reactie van gemeenten op het wetsvoorstel:
Indexeer het abonnementstarief ook in 2023 en 2024 aan de hand van de CPI of compenseer gemeenten voor het achterblijven van deze indexering.
Beperking tot de doelgroep huishoudelijke hulp
In deze regeling is het invoeren van de passende eigen bijdrage beperkt tot de groep inwoners met de Wmo voorziening huishoudelijke hulp. En dat terwijl uit onderzoek is gebleken dat de invoering van het abonnementstarief ook op andere Wmo voorzieningen een aanzuigende en kostenstijgende werking heeft gehad. Dit zien gemeenten bijvoorbeeld terug bij aanvragen voor een scootmobiel of woningaanpassingen zoals trapliften.
Daarnaast heeft recente jurisprudentie ervoor gezorgd dat gemeenten bij woningaanpassingen van bijvoorbeeld badkamers, in het geheel niet meer kunnen en mogen kijken naar de eigen mogelijkheden. Zaken als afschrijvingstermijnen, algemeen gebruikelijke vervangingen, eigen mogelijkheden, de eigen verantwoordelijkheid tot het renoveren en in stand houden van de eigen woning, stimuleren van verhuizen naar een passende woning etc. Gemeenten mogen dit niet meer meenemen in de beoordeling. De in de Wmo 2015 genoemde eigen kracht is hierbij kennelijk niet meer van toepassing. Iedere oudere inwoner die zich meldt met een badkamer die niet meer aansluit op de behoefte, ongeacht de leeftijd van die badkamer, moet de gemeente voorzien van een aangepaste badkamer. Het Wmo budget in het gemeentefonds is echter niet mee gestegen. Wij zien daardoor de kosten op deze voorziening met tonnen per jaar stijgen. Dit maakt het systeem voor gemeenten onhoudbaar.
Mogelijke reactie van gemeenten op het wetsvoorstel:
Laat alle Wmo voorzieningen, en zeker ook de woningaanpassingen, onder de passende eigen bijdrage komen vallen.
Als het kabinet hier niet voor kiest, welke sturingsmaatregelen kunnen gemeenten dan nog op het gebied van woningaanpassingen inzetten?
De onduidelijkheden en complexiteit voor burgers in de wettelijke regelingen nemen toe!
Voor zorg en ondersteuning hebben inwoners van Nederland nu al te maken met 3 verschillende wetten (Zvw, Wlz en Wmo) en dus ook met 3 verschillende eigen bijdrage regelingen. Dan is er op dit moment binnen de Wmo ook nog eens sprake van 2 verschillende eigen bijdrage regelingen. En daar komt er met deze eigen bijdrage regeling weer eentje bij. Alle 3 de eigen bijdrage regelingen voor diverse onderdelen van de Wmo verschillen weer van elkaar. De complexiteit voor de inwoner is nu al te groot. Dit door allerlei verschillende regels en uitzonderingen op die regels en mogelijkheden van samenloop etc., waardoor het niet meer valt uit te leggen aan gewone mensen.
Mogelijke reactie van gemeenten op het wetsvoorstel:
Kies niet voor nóg meer complexiteit in de Wmo. Bezie in plaats daarvan de hele wijze van het heffen van eigen bijdrage binnen de Wmo in samenhang en kom tot één eigen bijdrage regeling in de Wmo die tevens recht doet aan het regeerakkoord.
Bron: https://www.transitiepartners.nl/inbreng-voor-de-internetconsultatie-wetsvoorstel-eigen-bijdrage-wmo/#_ftn1