In onze blog van 6 januari schreven we over vier redenen waarom het Wmo-toezicht ondermaats is. We noemden een gebrekkige PDCA-cyclus waar toezicht in ontbreekt, het missen van slagkracht bij met name kleinere gemeenten, gebrek aan goed zicht op de uitvoering en het ontbreken van urgentie. We schreven dat de vrijblijvendheid er af moet en er een beter fundament moet komen voor het versterken van het Wmo-toezicht, zoals ook de Staatssecretaris beloofde in zijn Kamerbrief.
Inmiddels heeft de Staatssecretaris in een nieuwe Kamerbrief het beloofde beleidskader bekend gemaakt. Dit beleidskader is gericht op het kwaliteitstoezicht in de Wmo. Het beleidskader, gebaseerd op de zes principes voor goed toezicht uit de ‘Rijksbrede kaderstellende visie op toezicht’, benoemt een lijst van acties die moeten bijdragen aan het verbeteren van het toezicht. De belangrijkste zijn:
In het wettelijk kader (Wmo 2015) worden een aantal verplichtingen opgenomen waarmee de positie van de toezichthouder en de gemeenteraad worden versterkt. Het gaat hierbij om de onafhankelijke positie van de toezichthouder, het opstellen van een meerjarig door de gemeenteraad vast te stellen toezicht- en handhavingsbeleid (vooraf) en publiceren van een jaarverslag toezicht (achteraf)
Het college deelt het jaarverslag toezicht met de gemeenteraad. De toezichthouder stelt een jaarlijkse werkplan in afstemming met het college van B&W op. Dit werkplan is afgeleid van het beleidsplan
Het college van B&W en de toezichthouder dienen verplicht af te wegen of een toezichtrapport openbaar moet worden gemaakt. In beginsel zijn alle rapportages openbaar (“openbaar, tenzij”)
De toezichthouder bepaalt zelfstandig hoe vorm wordt gegeven aan het toezicht, gebaseerd op het vastgestelde werkprogramma
Gemeenten kunnen in de verordening vast te leggen hoe zij om wil gaan met het handhavingsbeleid en opvolging van toezichtrapportages. Er vindt nog een verkenning plaats naar een door de toezichthouder uit te vaardigen schriftelijk bevel ingeval van een risicovolle veiligheidssituatie
Men stimuleert om het toezicht zoveel mogelijk regionaal te organiseren in een logisch gremium (inkoopregio, GGD-regio, et cetera)
Er komt een implementatieprogramma met (aanvullend) aandacht voor de professionalisering van toezichthouders, nadere uitwerking van beleidsplannen en manieren om toezichtrapporten openbaar te maken
De vraag is natuurlijk of de maatregelen concreet bijdragen aan het versterken van het toezicht in de Wmo. Gaan deze werkelijk het verschil maken? Het beleidskader verwijst veelvuldig naar eerder door ons uitgevoerd onderzoek naar Toekomstscenario’s Wmo-toezicht (Significant Public, 2021) waarin diverse scenario’s zijn benoemd om knelpunten op te lossen. hierin hebben we aanbevolen om een veel steviger fundament te leggen onder het Wmo toezicht, gebaseerd op de zes principes van goed toezicht.
Met het door rijk en gemeenten vastgestelde beleidskader en daarin de link met de zes principes is een hele goede stap gezet. Het Wmo-toezicht wordt daarmee veel steviger in de wet verankerd, de toezichthouder krijgt een sterkere onafhankelijke status en de gemeenteraad krijgt een aantal formele taken waarmee de “checks & balances” in het systeem zijn geborgd. Dit zijn belangrijke voorwaarden om het toezicht veel steviger positie te geven. Deze maatregelen zijn volledig in lijn met onze aanbevelingen en zorgen voor veel steviger randvoorwaarden voor beter toezicht.
Naast de wettelijke aanpassingen, bevat het beleidskader ook een aantal maatregelen die de praktijk gaan helpen. Door het onderwerp Wmo-toezicht meer onder de aandacht te brengen (implementatieplan) en te helpen met goede voorbeelden, handreikingen en opleidingen stimuleert dit gemeenten om een ontwikkelstap te maken.
Weten we nu zeker of het Wmo-toezicht de komende periode veel beter gaat worden? Dat gemeenten veel beter zicht krijgen op de kwaliteit van de uitvoering, niet alleen om ondermaatse kwaliteit op te sporen maar ook om een lerende praktijk te realiseren? Dat we risico’s op kwaliteitsproblemen bij kwetsbare groepen minimaliseren? Dat moet vooral de praktijk gaan uitwijzen. Het beleidskader bevat veel aandacht voor goede en stevige randvoorwaarden en het helpen ontwikkelen. Maar, gemeenten moeten het uiteindelijk zelf doen. We zien dan ook twee belangrijke drijfveren die het uiteindelijke succes gaan bepalen:
Pakken gemeenten echt de handschoen op?
Durven partijen elkaar aan te spreken op achterblijvende resultaten?
Voor het eerste punt is het nodig dat gemeentebestuurders (raadsleden, wethouders, directies) het thema kwaliteitstoezicht agenderen en de eigen veranderopgave bepalen. Niet met mooie woorden, maar met een concreet – liefst regionaal – programma dat in één of twee jaar leidt tot een sterke professionaliseringslag en veel steviger toezicht dat past in het nieuwe beleidskader. Daarbij vooral niet te wachten totdat de wet is aangepast, maar op korte termijn een flinke stap te maken. Dat kan niet door de eigen toezichthouder (nog) meer te belasten met deze opgave. Daar is meer voor nodig. Er zijn diverse gemeenten die hier een uitstekend voorbeeld in zijn.
Voor het tweede punt zal de gemeenteraad haar rol beter kunnen spelen. Zij kan immers met het college de beleidsuitgangspunten bespreken en reflecteren op jaarverslagen. Zijn deze er niet, dan heeft de raad de mogelijkheid om het college hierop aan te spreken. Deze horizontale checks & balances helpen naar verwachting zeker. Daarnaast is het van belang dat de landelijke partijen die het beleidskader hebben ontwikkeld - VNG en rijk – samen met de inspectie in haar meta-rol, ook monitoren of een ontwikkeling echt wordt ingezet en het toezicht verbetert. Succes afdwingen kunnen zij niet. Maar dat zou ook echt niet nodig moeten zijn.