Faalt de participatiemaatschappij? Pessimisten hebben reeds jaren haar failliet voorspeld. De moderne mens leeft immers op zichzelf en het is passé om iets voor elkaar doen. Voor velen is het zelfs naïef. In de praktijk valt het best wel mee. Vanzelfsprekend zijn mensen eenzaam en krijgen ze vaak niet de noodzakelijke hulp. Maar meestal zorgen mensen voor elkaar. Niet altijd, maar wel vaker dan het beeld dat we in de media voorgeschoteld krijgen.
Is dit voldoende om de ambities van de participatiemaatschappij waar te maken? Nee, het is duidelijk onvoldoende. Maar het is onacceptabel om de participatiemaatschappij om die reden ten grave te dragen. De zorg en de GGZ in het bijzonder kan niet zonder een brede steun van burgers. Psychisch lijden is massaal (de jaarprevalentie is 1 op 4) en dus is het onmogelijk om enkel de verantwoordelijkheid van GGZ-professionals zijn.
Ondertussen is meer en meer duidelijk geworden dat optimale psychische zorg vraagt om normalisering. Participatie en zingeving dragen bij tot de psychische gezondheid. En dit maakt het noodzakelijk om psychische hulp in de maatschappij te integreren als een voorwaarde om efficiëntie te verbeteren. Dit is een logistieke uitdaging: het maakt het noodzakelijk om derden te betrekken. Een falende participatiemaatschappij is een drama voor velen. Maar in het bijzonder voor mensen die psychisch lijden.
Toch is er iets mis met het bestaande participatie denken! Participatie is, vooral in Nederland, volstrekt verkeerd geframed. En ook, althans dat vind ik, conceptueel verkeerd begrepen. En weerom zijn vooral de mensen die psychisch lijden hiervan de dupe. Participatie faalt omdat iedereen rond kwetsbare mensen (familieleden, betrokkenen en buren), door de overheid en de organisaties van zorgvoorzieningen en hulpverleners, te vaak in de steek wordt gelaten. Voor wie het niet persoonlijk ervaart, komen de symptomen hiervan haast dagelijks via de media in de huiskamer in de vorm van verhalen over ‘verwarde personen’ op straat. Dit onderwerp wordt door actiegroepen in de politiek en de politie, gekaapt en uitgebuit, en door een sensatiebeluste pers disproportioneel uitvergroot. En dus ontstaat een zwartepieten tussen voorzieningen. We gooien de moeilijke casuïstiek bij elkaar over de schutting. En op dit ogenblik krijgt vooral de psychiatrie hiervan de schuld. Zoals personen die echt lijden en in de steek gelaten worden, en minder vaak een podium krijgen dan opportunisten, laten ook voorzieningen elkaar in de steek.
Participatie hoort bij moderne hulpverlening. Het sluit aan bij begrippen als empowerment, veerkracht, herstel, zelfredzaamheid en positieve gezondheid. Participatie maakt integraal deel uit van hoe mensen hun gezondheid beleven. De Conventie voor Rechten van een Persoon met een Handicap stelt participatie zelfs boven het recht op zorg. Eigenlijk stelt de Conventie dat wanneer mensen niet kunnen participeren, zorg er eigenlijk niet echt toe doet. De participatie-outcome is belangrijker dan de goede intenties van het zorgaanbod.
Hiermee kreeg en krijgt ‘participatie’ focus. Het is, net zoals steeds bij mensenrechten, geen optie waarover onderhandeld of waaraan voorwaarden verbonden kunnen worden. Het is een universeel recht en dus ook niet de persoonlijke verantwoordelijkheid van de burgers zelf (of hun familie en buren.) Het is ook geen loterij waar sommigen meer mogelijkheden krijgen dan anderen. Mensenrechten zijn niet iets waar de overheid zich aan mag onttrekken. Op basis van de Conventie is de overheid er verantwoordelijk voor de evenwaardige participatie van mensen. Maar de overheid wentelt de verantwoordelijkheid voor participatie te vaak af op haar burgers, omdat men te vaak denkt dat participatie onbetaalbaar is.
In de praktijk krijgt werken aan participatie vaak de vorm van een interventie of een actieprogramma. Wat kunnen we bijvoorbeeld doen om ervoor te zorgen dat iemand werk vindt en zijn inkomen verbetert? Of dat iemand die van een film of een concert houdt, daar ook naartoe kan gaan? Of als ouder of grootouder kan genieten om de kinderen te zien opgroeien.
Creatieve zorgondernemers zien participatienoden als een opportuniteit. Ze ontwikkelen producten en op participatie gerichte interventies. En dit kost geld, veel geld. Begrijpelijk dat een overheid in de verdediging gaat. Er wordt scherp onderhandeld over de prijs en de indicatie. De schaarse middelen mogen enkel toebedeeld worden aan de meest behoeftigen.
Op zich is er niets mis om spaarzaam met maatschappelijke middelen om te gaan. Als belastingbetalers en medeaandeelhouders van de uitgaven van de overheid, verwachten we dat. Maar door de eenzijdige focus op zorgproducten als oplossing voor maatschappelijke problemen vergeet men dat er ook nog andere manieren zijn om legitieme noden van burgers (met een beperking) op te lossen. Maar wie heeft hier belang bij? De aanbieders niet. Hun businesscase is op het verkopen van producten gebaseerd. En eigenlijk de overheid ook niet. Zij zijn vaak politici en willen door het contracteren van aanbieders hun kiespubliek overtuigen dat ze zich ingezet hebben en dat ze hun maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus nemen. Beide protagonisten van de zorgmarkt zitten hiermee in de deadlock van de package-deal zorg, een zorg gebaseerd op een beperkt aantal zorgproducten. Een zorg die automatisch resulteert in schaarste.
De echte uitdaging voor de politiek is om de drempels voor participatie weg te nemen. We kunnen allerlei programma’s ontwikkelen om participatie te bevorderen, maar als we de maatschappij zodanig georganiseerd hebben dat participatie wordt bemoeilijkt, is het alsof we dweilen met de kraan open. Daarvoor zijn politici verantwoordelijk.
We vinden het belangrijk om iets aan eenzaamheid te doen, maar we straffen mensen met een uitkering af wanneer ze relaties aangaan (zeker wanneer ze samen een huishouden willen gaan voeren – overigens de beste ‘therapie’ voor eenzaamheid). We geven in dit geval liever geld aan een activiteitencentrum. We zouden in staat moeten zijn om iedereen een eigen woning te geven, maar de woning-schaarste maakt dat we investeren in ‘beschutte’ woningen waar mensen niet kunnen kiezen waar ze gaan wonen of met wie. We willen stimuleren dat mensen aan het werk gaan, maar kunnen niet vermijden dat mensen die het aandurven te re-integreren, onder extreme stress komen te staan en soms zelfs er slechter aan toe zijn (de armoedeval). We vinden het geweldig wanneer een kind zich engageert voor de opvang van zijn of haar dementerende ouder. Maar voelen ons minder verantwoordelijk dit te steunen zodat ze niet overvraagd worden. Vaak worden ze later door de instellingen alleen gelaten, omdat er geen indicatie is (prioriteit) om hun ouder op te vangen wanneer ze als mantelzorger hun batterij willen opladen en met hun eigen kinderen eens per jaar op ‘vakantie’ te gaan. Engagement wordt niet ondersteund, maar afgestraft.
Deze voorbeelden illustreren cruciale zaken waarin de manier waarop de overheid aan participatie werkt faalt. Ze worden niet opgelost met producten. Ze worden opgelost door enkele regels in onze maatschappij te veranderen, zodat mensen niet beperkt worden, of risico’s gaan lopen wanneer ze doen wat goed voor hen is en tegelijk doen wat we ook als maatschappij wensen. Het is paradoxaal. Maar we kunnen de oplossingen niet betalen voor de problemen die we zelf met onze regelgeving gecreëerd hebben. En dat doen we vooral de meest kwetsbaren aan, die van onze regelgevingen afhankelijk zijn. Een maatschappij die deze problemen niet oplost, begrijpt niet wat participatie is en hoe participatie best gefaciliteerd kan worden. Misschien is ze verblind door het aanbod van zorgaanbieders. Misschien is ze enkel gemakzuchtig, en koopt ze het schuldgevoel over haar falen af, door een maatschappelijke aanbesteding. Bij de volgende verkiezingen kan men dan zeggen dat men de problemen serieus genomen hebben: we investeren immers toch.
Ondertussen draagt dit beleid bij tot de maatschappelijke malaise dat participatie faalt en dat het echt realiseren van participatie onbetaalbaar is. Hierbij wentelt de overheid haar verantwoordelijkheid af op de burgers. Een radicale herdefinitie van ons participatiebeleid, niet op basis van zorgproducten maar op basis van een bezinning over de krijtlijnen van de organisatie van onze maatschappij, zou mensen helpen om met elkaar meer zelf aan hun gemarginaliseerde situatie te doen. Het zou een echte oplossing bieden voor de reële noden waarmee mensen dagelijks te kampen hebben. Het is niet duurder. En zelfs indien het geld zou kosten, het is onze verdomde plicht. Het niet doen schendt mensenrechten.