Sinds 2020 geldt er voor mensen die gebruik maken van de Wmo een vast abonnementstarief van 19 euro per vier weken, ongeacht inkomen, vermogen of gebruik. Het aantal personen dat gebruik maakt van de Wmo is hierna - vooral onder hogere inkomens – fors gestegen. Zo verdubbelde in de gemeente Amsterdam binnen twee jaar het aantal Wmo-aanvragen. Het Regeerakkoord van Rutte IV in 2022 liet er geen misverstand over bestaan. Een vast abonnementstarief is oneerlijk en uiteindelijk zal dit ertoe leiden dat de beschikbaarheid van Wmo-voorzieningen juist voor degenen die deze het hardst nodig hebben onder druk komt te staan. Er ligt nu dan eindelijk een wetsvoorstel om de eigen bijdrage in te voeren, dat vanaf 1 januari 2027 moet gelden. Maar volgens
een Nibud-persbericht op 8 mei jl. “pakt dit nadelig uit voor mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering” en zouden mensen met modaal inkomen “ruim 300 euro per maand extra moeten bijdragen”.
Voorstel tot eigen bijdrage
Het wetsvoorstel wil voor inkomens vanaf 135 procent van het sociaal minimum een eigen bijdrage afhankelijk van inkomen en vermogen invoeren. Daaronder blijft het vaste tarief gelden. Nu kun je over de inkomensgrens van de eigen bijdrage twisten, maar 135 procent is beslist níet te laag. In andere regelingen, zoals de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, geldt in veel gemeenten een grens van 100 procent van het sociaal minimum (in een aantal gemeenten 120 procent). Dit zal betekenen dat een grote groep arbeidsgehandicapten en huishoudens met een laag inkomen straks het vaste tarief betaalt en,
zoals de Raad van State stelde, het idee hebben dat betaalbaarheid van de Wmo voorzieningen geen issue is. Voor huishoudens met een hoog vermogen telt vier procent van het deel boven de grens voor huurtoeslag mee als inkomen. Bij het voorbeeld waar een modaal inkomen op 300 euro extra uitkomt is sprake van een aanzienlijk vermogen van tenminste enkele tonnen spaargeld of beleggingen. Over het algemeen gaat Nibud niet in op de representativiteit van de door haar gekozen voorbeelden.
Is de marginale druk te hoog?
Saillant is het
verwijt van Nibud dat de marginale druk is en neerwaarts moet worden bijgesteld. Dit vergt enige uitleg. Een hoge marginale druk zorgt ervoor dat een stijging van het bruto-inkomen niet of amper resulteert in een hoger beschikbaar inkomen. De groep die deze druk voelt is echter beperkt:
onderzoek van het CPB geeft aan dat tien procent van de werkenden een marginale druk van meer dan zestig procent ervaart en slechts twee procent ervaart een druk van 80 procent of meer. Het is echter niet aannemelijk dat deze percentages wijzigen, eenvoudigweg omdat de overlap tussen de groep Wmo-gebruikers en werkenden met meer dan 135 procent zeer beperkt is. Bovendien is de marginale druk van het voorstel met 10 procent gering. En als men de marginale druk een aangelegen punt vindt, kan men beter sleutelen aan de toeslagen met een marginale druk van 15 tot 40 procent.
Wmo voorliggende voorziening
Het meest kwestieus is wel dat Nibud meer zorgmijders verwacht door de verhoging van de eigen bijdrage in de Wmo. Dit roept in eerste instantie de vraag op wat
zorg precies is. Vallen daar ook vormen van ondersteuning zoals huishoudelijke hulp en vervoer onder? En was de situatie vóór 2020 – waarin veel ouderen naar volle tevredenheid bijvoorbeeld zelf de huishoudelijke hulp of het vervoer naar een bingoavond organiseerden – een vorm van zorgmijding? Anders dan vaak wordt aangenomen is de Wmo een voorliggende voorziening, zodat de gemeente eerst beoordeelt . Bij de decentralisatie van de Wmo was de gedachte dat gemeenten in het gecreëerde voorzieningenstelsel een groter beroep kunnen doen op de eigen mogelijkheden van mensen en hun sociale netwerk. Bovendien bevat de Wmo een vangnetbepaling, dat een gemeente een inwoner kan vrijstellen voor de eigen bijdrage Wmo ter voorkoming van zorgmijding.
Besteedbaar inkomen moeilijk beschikbaar
Het heeft er alle schijn van dat Nibud van iedere mug een olifant maakt. Dit geldt ook de aanbeveling om de bijdrage te baseren op het besteedbare inkomen in plaats van het verzamelinkomen. Voor 99 procent van de belastingplichtigen werkt dit goed en is dit snel beschikbaar. Dit geldt niet voor besteedbaar inkomen, waarbij bepaald moet worden of feitelijke uitgaven vermijdbaar zijn of niet. Echter voor die gevallen waarbij bijvoorbeeld het inkomen fluctueert of er schulden zijn, zijn gemeenten heel goed in staat maatwerk te leveren. Laten we alsjeblieft niet in Den Haag een regeling ontwerpen, die met elke situatie rekening houdt en onuitvoerbaar is!
Raymond Gradus, hoogleraar Bestuur en Economie VU