Onlangs plaatste Zorg&Sociaalweb ‘De uithuisplaatsingsfabriek (deel 2): een stille revolutie bij de rechters?’. (1) In dit artikel laat lector Residentiele Jeugdzorg Peer van der Helm zien wat er mis gaat met uithuisplaatsingen. Ouders en jongeren in de jeugdbeschermingsketen belanden in een doolhof, met een onvindbare uitgang.
Als Clientondersteuner en ervaringsdeskundige zie ik het al jaren met lede ogen aan: een algeheel gebrek aan kennis, het ontbreken van hoogwaardige ambulante hulp in het vrijwillig kader, jeugdbeschermers die vaak handelen vanuit een ‘kinderreddersgedachte’ en het ontbreken van fatsoenlijke rechtsbescherming. Het is een opstapeling van oorzaken die aan de basis staan van de problemen in de jeugdbescherming.
Jeugdbeschermers en raadsonderzoekers bij de Raad voor de Kinderbescherming zijn niet in staat om accurate beschrijvende analyses te maken van de problemen die de bedreigde ontwikkeling van het kind veroorzaken of de veiligheid van het kind in het geding brengen. Gedragswetenschapers binnen de jeugdbeschermingsketen zien en spreken zelden met ouders en kinderen. Zij laten hun advies bovendien afhangen van de bevindingen van een raadsonderzoeker of een jeugdbeschermer, wat in strijd is met de beroepscode van de gedragswetenschapper.
Het normatieve kader voor de bedreigde ontwikkeling van minderjarigen is onbekend, maar wordt wel juridisch getoetst.
Jeugdhulp wordt verleend of opgelegd wanneer er sprake is van een kind dat bedreigd wordt in de ontwikkeling, of gevaar loopt in het veilig zijn. Echter, een OTS/UHP wordt door de kinderrechter opgelegd zonder dat er een concreet normatief kader is voor het vaststellen van een bedreigde ontwikkeling en de veiligheid van de minderjarige. In zijn uiterste manifestaties zijn we het in de regel met elkaar eens wanneer er sprake is van bedreigde ontwikkeling of onveiligheid, maar het blijft onduidelijk wat nu de grensgevallen zijn. Op dit moment bestaat er geen enkel classificeringssysteem of normatief kader dat inzicht geeft in de mate van de bedreigde ontwikkeling van een kind.
Een voorbeeld: voor het toepassen van het strafrecht bestaat wel een normatief kader. Het normatief kader in het strafrecht is afwijkend gedrag volgens de wet. We kunnen niet zien wat een mens denkt, maar zijn/haar gedrag is wel zichtbaar. Voor een strafbare poging moet er zelfs sprake zijn van een begin van een bewijsbare uitvoeringshandeling.
Om een betere rechtspositie voor ouders en jongeren in de jeugdhulp te creëren is het op zijn minst noodzakelijk dat er voor de toepassing van jeugdhulp een wettelijk vastgelegd normatief kader komt. In dat normatieve kader dient vastgelegd te worden welk afwijkend gedrag overheidsingrijpen legitimeert.
Een andere vraag die beantwoord moet worden is hoe we handvatten geven aan het controlerende orgaan. Thans is het overheidsingrijpen, door middel van een OTS/UHP, volledig gericht op de verplichting het jonge leven te kaderen en te beschermen, omdat de rechtvaardiging van ingrijpen wordt gekoppeld aan het risico op gevaar c.q. veiligheid en bedreigde ontwikkeling. Rond het kind wordt een “cordon sanitair “ ontwikkeld.
De vraag die beantwoord moet worden is of we van te voren kunnen inventariseren of de gedragsnormoverschrijding ingrijpen noodzakelijk maakt?
Voorafgaand moet worden beoordeeld waaruit de normoverschrijding van het gedrag voortkomt. Vanwege het ‘bestwil criterium’ constateren ouders en deskundigen in de praktijk dat deze stap vaak in het proces wordt overgeslagen. Hulpverleners zijn gericht op handelen, waardoor er, in plaats van cureren, door verkeerd handelen een extra gedragsprobleem bij het kind ontstaat.
Zolang niet concreet volgens een wettelijk verankerd normatief kader kan worden vastgesteld hoe ernstig de, door de Raad voor de Kinderbescherming en GI, gestelde ontwikkelingsbedreiging in werkelijkheid is en men niets kan zeggen over de ernst van de problematiek en/of er voldoende beschermende factoren bij kind, ouders en sociale omgeving aanwezig zijn, kan geen sprake zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een OTS/UHP rechtvaardigt.
Volgens veel ouders en deskundigen die ik door de tijd heen heb gesproken, is het voor de rechtsbescherming van ouders en jongeren belangrijk en noodzakelijk dat de onderzoeksmethodiek wordt aangescherpt. Het begint dan ook bij de beoordeling van gedrag:
Welk gedrag wordt waargenomen?
Het normale eigen gedrag (volgens vooraanstaande gedragswetenschapers); gedurende drie maanden in zijn eigen thuis omgeving geobserveerd of afgeleid gedrag.
Behoort dit gedrag bij het kind of wordt dit geïndiceerd door de omgeving?
Is het kind- of ouderproblematiek? (somatisch of systemisch)
Welk risico is aanvaardbaar om verkeerde therapie in te zetten?
Gedegen feitenonderzoek door de GI en de Raad begint bij daadwerkelijk onderzoek doen naar de feiten, deze chronologisch te ordenen en te nummeren. Hieruit kunnen vervolgens conclusies getrokken worden. Daarbij kan, om professionals in het maken van de juiste beslissingen te ondersteunen, gebruik gemaakt worden van wetenschappelijk onderbouwde instrumenten voor veiligheidstaxatie, risicotaxatie en behoeftetaxatie (deze meten aard, ernst, behoefte, veiligheid en risico). Uiteraard kunnen deze zogenoemde risicotaxaties alleen worden afgenomen door gekwalificeerde gedragswetschapers. Jeugdbeschermers en raadsonderzoekers zijn niet voldoende gekwalificeerd om een deskundig oordeel te vellen over de uitkomsten van een risicotaxatie.
In het jeugdbeschermingsrecht is door het gebrek aan feitenonderzoek en het ontbreken van normatieve kaders geen sprake meer van equality of arms. Immers, de Raad voor de Kinderbescherming en de GI worden verondersteld deskundigheid te bezitten die de rechtbank niet in twijfel kan trekken.
De wederpartij, doorgaans de ouders, bevindt zich in een ongelijke en nadelige positie. Voor een betere rechtspositie van ouders en jongeren zijn de volgende wettelijke verankeringen noodzakelijk:
verplichte en (voor ouders) kosteloze juridische bijstand door een gespecialiseerd jeugdrecht/ familierecht-advocaat vanaf de start van het raadsonderzoek. De overheid dient te zorgen dat deze advocaten fatsoenlijk worden betaald;
vastomlijnd toetsingsmodel voor de kinderrechter;
uitgewerkte definitie van de term ‘waarheidsvinding’;
vastomlijnd kader voor de normen van het feitenonderzoek;
objectieve en waarheidsgetrouwe rapportages op alle niveaus.
Ondanks dat het gebrek aan rechtsbescherming in het jeugdbeschermingsrecht al vele jaren wordt aangekaart, weigeren de ministers van VWS en J&V dit bij wet te regelen. Zolang zij voet bij stuk houden, zal er helaas weinig veranderen.
(1) Lees hier het artikel 'De uithuisplaatsingsfabriek (deel 2): een stille revolutie bij de rechters?' van Peer van der Helm.